dinsdag 31 december 2019

Inhoudsopgave. Of het heerlijk heldere overzicht.

De verhalen op deze website zijn hieronder in drie categorieën verdeeld en binnen die categorieën zijn de verhalen op chronologische volgorde gezet, althans, als het gaat om de publicatie van de verhalen op deze website, niet om de werken waarop de verhalen zijn gebaseerd. De plaatjes vormen de vierde categorie, daarbinnen is dezelfde volgorde gehanteerd.

1 - Filosofie:
"Feit en fictie" en "ISO 9001 en kwaliteit" (16-06-2019).
De transitietheorie, Lao Zi e.a. (24-05-2019).
Zijn en tijd, Heidegger. (29-12-2018)
Kritiek van de zuivere rede, Kant. (24-02-2018)
Tussentijdse samenvatting: wc-papier is ook een passie en tien andere wijsheden die op een velletje passen. (26-07-2017)
Fenomenologie van de geest, Hegel. (02-07-2017)
De Dialectiek van de Verlichting, Horkheimer en Adorno. (16-10-2016)
De genealogie van de moraal, Nietzsche. (03-01-2016)
Filosofische onderzoekingen, Wittgenstein. (10-10-2015)
Zo sprak Zarathoestra, Nietzsche. (26-05-2015)
Tractatus Logico-Philosophicus, Wittgenstein. (06-03-2015)
4 - Plaatjes:
4. Groen. (28-06-2017)
3. Geel. (04-09-2016)
2. Blauw. (07-06-2015)
1. Rood. (12-11-2014)

zondag 16 juni 2019

"Feit en fictie" en "ISO 9001 en kwaliteit"

Op de sectorbijeenkomst van de sector Gebouwde Omgeving van Witteveen+Bos op 13-06-2019 mocht ik twee verhalen vertellen, één verhaal heette “feit en fictie”, het andere verhaal heette “ISO 9001 en kwaliteit”. Daarna heb ik beide verhalen op schrift gesteld. Dit omdat in het gesproken woord altijd iets verloren gaat (en omdat ik geen begenadigd spreker ben).

1. Feit en fictie

1.1 Het oordeel
Een oordeel (uitroep, uitspraak, stelling en soms dus zo kort als één woord) is een beeld van een feit.


1.2 Het beeld
Achter één oordeel gaan meerdere beelden schuil. Elk oordeel is dus een abstractie van een beeld. Het interpretatieprobleem is daarmee een intrinsiek probleem van de taal. 


1.3 De feiten en de wereld
Een feit is een situatie in de wereld. De wereld is het totaal (niet: de som) van alle feiten. Er bestaan ook geen twee dezelfde feiten. De wereld is complex, dat wil zeggen meervoudig en dynamisch. De meervoudigheid van de wereld uit zich in veelkleurigheid (gradaties) en in onherleidbare feiten. Onherleidbare feiten zijn feiten van een ondoordringbare complexiteit en/of transcendente feiten, oftewel feiten die meer zijn dan de som van hun delen. Zo is de voorhanden wereld meer dan de optelsom van elementaire deeltjes en elementaire krachten. De voortdurende dynamiek van de wereld betekent ook dat de wereld op geen twee momenten hetzelfde is. Elk beeld is dus een abstractie van een feit en achter één beeld gaan meerdere feiten schuil.

1.4 Het oordelen
Oordelen komen bijna altijd onmiddellijk tot stand: je ziet iets en je weet meteen wat het is, als ware het een ingeving. Oordelen komen bijna nooit beredeneerd tot stand. In het beeld hieronder zie jij onmiddellijk een auto. Daar kwam geen analyse aan te pas.


1.5 De taal en de wereld
In een meervoudige en dynamische wereld is elk oordeel onvolledig en op enig moment achterhaald. Zo is de definitie van een auto als een “vierwielig voertuig, aangedreven door een motor, voor het transport van personen of goederen” (www.vandale.nl) niet specifiek genoeg (niet smal genoeg) en onvolledig (niet breed genoeg) tegelijk. 

Enerzijds vallen onder deze definitie niet louter auto's, laat staan één bepaalde auto. Evengoed kan een mens zich afvragen: wat is een wiel, wat is een voertuig, wat is aandrijven, wat is een motor, wat is transport, wat zijn personen en wat zijn goederen? Een verdere speurtocht in het woordenboek lost echter niets op: een woordenboek bevat louter verwijzingen.

Anderzijds is een auto (veel) meer dan bovenstaande definitie suggereert. Zo kun je van bijvoorbeeld Max Verstappen niet zeggen dat hij (alleen) goed is in transporteren. En auto’s zijn voor sommige mensen dan wel slechts een gebruiksvoorwerp, andere mensen beleven juist de tijd van hun leven in een auto, weer andere mensen ontlenen er status aan, weer andere mensen zien auto’s juist als een plaag en sommige mensen breekt zelfs het angstzweet uit als ze maar aan auto’s of aan autorijden denken. En als we auto’s in een dynamisch perspectief zetten, dan zijn auto’s op enig moment niet meer dan schroot. 


Kort en goed geldt: het eenzijdige en starre oordeel kan de meervoudige en dynamische wereld nimmer vatten. Dit geldt nadrukkelijk voor oordelen over complexe(re) onderwerpen zoals kwaliteit, geluk, goed en kwaad en de zin van het leven. Sterker, elk oordeel draait het wezen van de dingen juist onmiddellijk de nek om: door bijvoorbeeld de wereld uiteen te leggen in elementaire deeltjes en elementaire krachten, het individu uiteen te leggen in eigenschappen en in kleuren (groen, geel, rood, blauw), en kwaliteit uiteen te leggen in eisen, wordt “aan het geheel voorbijgegaan met een verblinding die niets minder dan verbijstering verdient” (Dostojevski).


De taal verhoudt zich tot de wereld als ware de taal een chirurgisch mes (Pirsig). De taal versnijdt de wereld in kleine delen en verheft die delen tot abstracte en zinledige algemeenheden (zoals hierboven de categorieën en de eigenschappen). We concluderen daarom dat niets door de taal exact gedefinieerd kan worden, dat niets door de taal exact uitgelegd kan worden en dat niets door de taal exact beschreven kan worden. Preciezer gezegd geldt: de betekenis (zin) van de taal bestaat niet in de taal. En Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen. (Wittgenstein)

1.6 De zekerheid
Hoe verkrijgen we, ondanks dat we niets kunnen definiëren, uitleggen of beschrijven, toch onmiddellijk de zekerheid dat iets is wat het is? Enerzijds wordt gesteld: we projecteren beelden op de buitenwereld, en bevestiging verkrijgen we door een ‘match’ van een zeker a priori beeld met een zekere waarneming of ervaring. Uitbreiding van kennis staat hier gelijk aan de ontsluiting van steeds diepere lagen van het bewustzijn, of de creatie van nieuwe beelden en de uitbreiding van bestaande beelden.

Anderzijds wordt gesteld: bevestiging wordt a posteriori verkregen door (herhaaldelijke) waarneming of ervaring, kortweg verificatie. En uitbreiding van kennis staat hier gelijk aan het ontdekken van onontdekte delen van de wereld.


De consensus is: beide ‘mechanismen’ treden tegelijk op. En beide begrippen worden verenigd in het begrip wereldbeeld. Hiermee wordt de dichotomie van een denkend subject enerzijds en een objectieve realiteit anderzijds opgeheven. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat een wereldbeeld het totaal van waarnemingen, ervaringen en beelden is, maar dat het totaal wederom meer is dan de som der delen. Laat je dus niet verleiden tot een analyse of ontleding van het begrip wereldbeeld.



1.7 De taal en de rede
Taal is de veruiterlijking van de rede. Oftewel het onder woorden brengen van beelden. De rede is het naar betekenissen articuleren van beelden. Oftewel het geven van betekenis aan beelden. Taal is dus onmiddellijk rede en rede is onmiddellijk taal.

1.8 Een verkeerd begrip van taal
We concludeerden dat betekenis (zin) niet in de taal bestaat (1.5). Maar we beschreven óók dat taal het mechanisme is waardoor een zeker beeld betekenis krijgt (1.7). Betekenis bestaat dus ook niet louter in het beeld. Geconcludeerd wordt dat betekenis ontstaat in de onmiddellijke betrekking tussen een zeker oordeel en een zeker beeld. De betekenis van een zeker oordeel bestaat daarmee dus als het ware in het luchtledige. Anders gezegd, taal krijgt pas betekenis in en door het (dagelijkse, situationele) taalgebruik. Een verkeerd begrip van de complexe en amorfe betekenis van taal leidt er juist toe dat de betekenis van taal op een eenzijdige en statische manier wordt benaderd en uitgelegd. En dat betekenis (zin) wordt gezocht in de taal, of in de beelden en de dingen, terwijl de taal, de beelden en de dingen op zichzelf geheel en al zinledig zijn. In de woorden van Heidegger is taal fundamenteel “mededelende bepalende aantoning”. Hierom kan ik naar een auto kijken en zeggen: “dit is een auto”. En daarom kan ik niet exact definiëren of uitleggen wat een auto is. En daarom kan ik zeggen: “dit product is van goede kwaliteit” of “deze muziek maakt mij gelukkig”. En daarom kan ik die kwaliteit en dat gevoel niet exact onder woorden brengen. 

1.9 De uitwerking van taal
Dichotomieën (zuivere tegenstellingen), zoals beeld en feit, subject en object, lichaam en geest, goed en kwaad, taal en rede, zijn stuk voor stuk zuiver producten van de taal. Dichotomieën hebben geen wereldlijk evenbeeld, evenmin als alle categorieën en alle specificaties. Fundamenteel aan de taal blijkt dus, naast het versnijden en abstraheren van de wereld, en het categoriseren en het specificeren, ook het polariseren, dat wil zeggen: het creëren van tegenstellingen.

In algemene zin eist de taal voor alles een vorm” (Wittgenstein). Veelvoorkomende vormen zijn de categorie, de specificatie, de tegenstelling, maar bijvoorbeeld ook het verband, de oorzaak en de synthese. Maar heeft iemand ooit een categorie, tegenstelling of verband in het wild” gezien? 
De taal creëert een verdubbelde wereld, een wereld die louter nog bestaat uit abstracte vormen. Taal breidt daardoor de wereld uit. Taal legt zodoende ook niets bloot, maar taal legt juist een sluier de wereld. Zo ontstaat een beeld van de taal als ware de taal een schema of narratief waardoorheen wij de wereld zien. Het gevolg is dat wij de wereld ook niet meer (kunnen) zien zoals de wereld oorspronkelijk is.


1.10 Verkeerde projectie

“Verkeerde projectie” omvat (naar o.a. Hegel en Horkheimer & Adorno):
- het maken van vergissingen, zoals iets voor iets anders aanzien, uitzonderingen tot regel verheffen of ergens een onvolledig beeld van hebben;
- de projectie van (fundamenteel inadequate) stereotypen, vooroordelen en verwachtingen op een gegeven situatie.

Met betrekking tot het eerste punt geldt dat wij allemaal in onbepaalde mate feilbaar zijn. Oftewel, vergissen is menselijk en niets menselijks is ons vreemd. Met betrekking tot het tweede punt geldt dat taal impliciete waardenstructuren bevat en dat ons discours, of ons dominante taalgebruik, rijkelijk is besmet met stereotypen en vooroordelen. Bijvoorbeeld:

- we verheffen algemeenheden en regels, zoals milieunormen en andere normen, boven individuele waarnemingen en ervaringen, maar in een complexe wereld bestaan geen gelijke gevallen;
- we verheffen getallen boven verhalen en kwantiteiten boven kwaliteiten, maar weten (ergens vat op krijgen, iets doorgronden) is veel meer dan meten (kwantificeren, ordenen, rangschikken) en op kwaliteit past geen maat;
- we verheffen de wetenschappelijke methode boven oprechte individuele waarnemingen en ervaringen. De wetenschappelijke methode is echter beperkt tot de voorhanden wereld en heeft over heel veel zaken helemaal niets te zeggen, met name niet als het gaat over complexe(re) en op zichzelf beschouwd zuiver metafysische onderwerpen zoals kwaliteit, geluk en zingeving (de metafysica is het domein van de onderwerpen die de voorhanden wereld overstijgen);
- we verheffen de publieke opinie (conventies) boven afwijkingen. Maar de publieke opinie is slechts een sjiek woord voor het napraten en het nadoen, oftewel het na-apen;
- we verheffen het nut boven alles en iedereen. Maar de ideologie van het nut reduceert de wereld tot productiefactor en de mens tot producent en consument, met o.a. uitputting, oververhitting en overspanning tot gevolg. Onder het mom van het nut zoeken we antwoorden op vragen, streven we doelen na, en proberen we de natuur, de medemens en ons eigen leven te beheersen. Het alternatief omvat je geest te laten dwalen, de wereld op je af te laten komen, het leven nemen zoals het is en je leven gaandeweg zin geven;

- verder geldt dat we, zodra we in dienst treden bij een zekere organisatie, onze onafhankelijkheid onmiddellijk opgeven. Dat geldt des te meer op het moment dat je voor een zekere klant en in het belang van die klant werkt.

Kort en goed moeten we concluderen dat ieders wereldbeeld bevooroordeeld, om niet zeggen gecorrumpeerd, is.



1.11 Objectiviteit en subjectiviteit
Een objectief oordeel is een algemeen (voor iedereen) geldig oordeel. Een subjectief oordeel is een voor een enkeling geldig oordeel. We concluderen dat zuiver objectieve oordelen niet (kunnen) bestaan. Elk oordeel is in zekere mate objectief en in zekere mate subjectief.

1.12 Handelingsperspectief
Vanuit nu het besef dat we allemaal tot op zekere hoogte praatjesmakers zijn en verhaaltjes (door)vertellen, moeten we te allen tijde kritisch zijn op ons eigen en andermans taalgebruik.


Vraag je daarom bij een zeker oordeel af:
- Kan ik mij van het oordeel een duidelijk (logisch, onweerlegbaar) beeld vormen?
- Is er aantoonbaar (waarneembaar, ervaarbaar) bewijs* voor het oordeel?
- Kan het oordeel niet simpeler worden verwoord?

*In algemene zin geldt: wat zichtbaar of voelbaar werkt, is waar. Daarbij moet “wat werkt” in brede zin worden begrepen, van iets effectief oplossen tot ergens plezier aan beleven.


Kortom: denk, kijk en zie, voel en ervaar, leg uit, toon aan en bewijs. Tegelijk geldt: de mens is feilbaar, druk en/of liever lui dan moe. En de mens bedient zich het liefst van het zgn. (omhooggevallen!) gezonde verstand. Maar het gezonde verstand is niet meer dan de toepassing van bestaande schema’s of verhalen in of op nieuwe situaties. Filosoferen daarentegen, is de kritische benadering van die schema’s en verhalen, het knagen daaraan, het afbreken ervan en het bouwen aan nieuwe schema’s en verhalen. Oftewel, zoals de oom van Loesje zegt:


2. ISO 9001 en kwaliteit

2.1 Spraakverwarring
Om spraakverwarring te voorkomen, zet ik eerst een aantal begrippen op een rij:
- tweede lezing en het toetsformulier vormen niet het kwaliteitssysteem;
- het kwaliteitssysteem is niet de ISO 9001-norm;
- de norm is nog geen kwaliteit.

Dit verhaal gaat over de ISO 9001-norm en over kwaliteit.

2.2 De norm “face value”

De norm beslaat 48 pagina’s en meer dan 100 eisen die worden aangeduid met het signaalwoord “moet(en)”. De hoofdeisen van de norm zijn:
- “Aantonen dat de organisatie in staat is om consequent producten en diensten te leveren die voldoen aan de eisen van de klant en aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, en;
- Zich ten doel stelt om de klanttevredenheid te verhogen door het systeem doeltreffend toe te passen, met inbegrip van processen voor verbetering van het systeem alsmede de borging van het voldoen aan eisen van klanten en aan eisen uit van toepassing zijnde wet- en regelgeving.”

Je kunt deze eisen samenvatten als: je moet eisen vaststellen en een systeem ontwerpen en vervolgens moet je aantonen dat je aan de vastgestelde eisen voldoet en volgens het ontworpen systeem werkt.



Het inhoudelijke deel van de norm bestaat uit zeven hoofdstukken:
- H4 context, doel en strategie van de organisatie;
- H5 leiderschap, beleid, rollen en taken;
- H6 risico’s, planning, haalbaarheid;
- H7 middelen, competenties, communicatie;
- H8 uitvoering, producten en diensten;
- H9 evaluatie en monitoring;
- H10 herstel en verbetering.


Het inhoudelijke deel van de norm is gestructureerd op basis van de PDCA-cyclus. PDCA staat voor plan-do-check-act. Hoofdstukken 4 t/m 7 hebben betrekking op de P van de PDCA-cyclus. Hoofdstuk 8 heeft betrekking op de D, hoofdstuk 9 op de C en hoofdstuk 10 op de A. Er ligt dus een duidelijke nadruk op de P van de PDCA-cyclus.

De norm gaat uit van een systeembenadering en steekt dat ook niet onder stoelen of banken, zie de volgende uitgangspunten van de norm:
- “Het begrijpen en managen van onderling samenhangende processen als een systeem.”
- “Het op systematische wijze definiëren en managen van processen en de desbetreffende interacties om zo de beoogde resultaten te behalen overeenkomstig het kwaliteitsbeleid en de strategische richting van de organisatie.”

2.3 Nadere analyse van de norm
De ISO 9001-norm is de systeembenadering in optima forma:
- de omgang met de wereld wordt uiteengelegd in issues, doelen en strategie;
- de organisatie wordt uiteengelegd in rollen en taken;
- producten worden uiteengelegd in eisen;
- het werk in stroomschema’s;
- mensen in competenties;
- enz., enz., enz.

Achter de systeembenadering schuilt het idee van een vatbare en voorspelbare wereld. Andere, hieraan gerelateerde maar meer impliciete wereldbeelden die achter de norm schuilen, zijn:
- de positieve (creatieve, normatieve) benadering, of de maakbare wereld ("moeten");
- de expliciete benadering, of de beschrijfbare wereld ("vastleggen", "documenteren").

Het hoogste doel van ISO 9001 is daarmee niet kwaliteit, ook niet leren of verbeteren, maar beheersing.

2.4 Praktische kritiek van de norm
Kwaliteitsmanagement is door de grote hoeveelheid eisen en de invoering van omvangrijke systemen een eigen leven gaan leiden en men schiet bovendien dus het eigenlijke doel voorbij. Kwaliteitsmanagement heeft daardoor in veel gevallen geen toevoegde waarde meer en dan kost het meer energie, tijd en geld dan het oplevert.

2.5 Fundamentele kritiek van de norm
De wereld is “zeker geen systeem” (Horkheimer & Adorno), maar de rede (en dus de taal, zie het voorgaande verhaal "feit en fictie") “eist voor alles een vorm” (Wittgenstein). De wereld is complex, dat wil zeggen meervoudig en dynamisch, en de wereld laat zich daarom niet vangen in een systeem, laat staan zich adequaat voorspellen. Dit geldt ook voor alle feiten in de wereld en het geldt nadrukkelijk voor complexe(re) feiten zoals kwaliteit. Bij het realiseren van kwaliteit moet de focus op het systeem worden verlegd naar de mens, oftewel de enige bron en soevereine beoordelaar van kwaliteit. Het realiseren van kwaliteit draait daarbij in wezen om menselijke kwaliteiten (!) zoals talent, creativiteit, nieuwsgierigheid en kritisch denken.

Ten tweede zag Kant al in dat elke wijsgeer in verlegenheid wordt gebracht door aan hem of haar de vraag “wat is waarheid?” te stellen. Kant zag vervolgens in dat op deze vraag geen antwoord mogelijk is. 
Kant verruilde daarom de positieve (creatieve, normatieve) benadering voor een negatieve, kritische, benadering, en hij richtte zijn focus op het identificeren van onwaarheden en regelrechte onzin, en het voorkomen van fouten en het herstellen van fouten. Kwaliteitsborging moet ook in het teken staan van een kritische benadering tot het eigen werk en kritische controles van elk ander werk, en niet in het volgen van voorgeschreven procedures en het afvinken van voorgeschreven eisen. Daar komt nog eens bij dat die procedures en die eisen de fundamentele bevoegdheden van ons (eigen) verstand en geweten doorkruisen.

Met betrekking tot de expliciete benadering, tot slot, geldt dat taal op zichzelf geheel en al zinledig is. Betekenis (zin) bestaat niet in de taal, maar daarbuiten, en taal kan er louter naar (ver)wijzen. Oftewel: wie kwaliteit probeert te beschrijven of uit te leggen, staat al gauw met een mond vol tanden en doet bovendien in (bijna) alle gevallen afbreuk aan kwaliteit. Dat is nog afgezien van het articulatie- en interpretatieprobleem. 
Als het dus gaat om het aantonen en vastleggen van kwaliteit, moeten we de focus verleggen van toetsformulieren en andere documentatie naar de producten en prestaties zelf ("the proof of the pudding is in the eating") en naar uitingen van algemene tevredenheid.

Maar bovenal nemen we afscheid van de illusie dat kwaliteit beheersbaar is. Daar tegenover stellen we dat kwaliteit zich ontplooit of ontvouwt. Daarmee is niet gezegd dat we achterover kunnen leunen; in elk project starten we een nieuw proces.

2.6 Aanbevelingen 
Ten eerste: verhef maatwerk en dus mensenwerk boven algemene systemen (plannen, aanpak, methoden). Dit betekent in de eerste plaats: kwaliteit begint met een goed begrip van de opgave, met een goed begrip van de klant en met een goed begrip van de context van de opgave en de omgeving van de klant. Maatwerk betekent ook dat voor elke opgave in zekere mate nieuwe oplossingen moeten worden ontwikkeld. Nota bene: begrip kan hier ook op een waarneming, ervaring of gevoel duiden, begrip vereist niet altijd uitgebreide analyses.

Ten tweede: verhef een kritische benadering boven positieve (creatieve, normatieve) benaderingen. Het denken staat immers altijd ‘aan’ en 1.001 mensen genereren minstens evenzoveel ideeën, eisen, plannen, methoden, et cetera. Het is juist zaak om 
alle onzin en fouten uit onze onstuitbare en rusteloze ideeënbrij te filteren.


Ten derde: verhef aantoonbare/zichtbare resultaten boven toetsing aan proces- en producteisen. Je moet bijvoorbeeld kunnen zeggen: “Ja, er ontbreekt een toetsformulier, maar het project is volgens planning afgerond en we kregen een e-mail met de complimenten van onze opdrachtgever.”

2.7 In één beeld gevangen

De conclusies en aanbevelingen zijn hieronder in één beeld gevangen. Kort en goed is de mens het fundament van kwaliteit, in die zin dat de mens als enige kwaliteit voortbrengt en ook de soevereine beoordelaar van kwaliteit is. Systemen doorkruisen de fundamentele bevoegdheden van ons (eigen) verstand en geweten. En systemen zijn in alle gevallen in de eerste plaats een uitbreiding van ons werk, en in veel gevallen louter ballast. Let op! De ‘keerzijde’ van deze ‘menselijke’ benadering is dat we ons ook niet meer kunnen verschuilen achter systemen en achter andermans oordelen. Wij zijn allemaal zelf verantwoordelijk voor goede kwaliteit maar ook voor slechte kwaliteit.


2.8 Het systeem is dood, leve het systeem! 
Is er dan geen ruimte of noodzaak meer voor een systeem? Jawel. Het voorgaande verhaal “feit en fictie” beschrijft reeds de feilbaarheid en andere aangeboren valkuilen van de mens. Een systeem moet de (kritische) discipline borgen en moet die discipline handhaven.

De kleine lettertjes: geen van de oorspronkelijke afbeeldingen heb ik zelf gemaakt, ik heb ten hoogste afbeeldingen samengesteld en/of lichtelijk bewerkt.

vrijdag 24 mei 2019

De transitietheorie. Weet waar je aan begint.

"Soms zijn de krankzinnigen en de tegendraadsen en degenen die zich op de rand van zelfmoord bevinden, de meest waardevolle mensen in een samenleving. Ze kunnen de voorboden van maatschappelijke verandering zijn. Ze hebben de last van de cultuur op hun schouders genomen, en door hun strijd om hun eigen problemen op te lossen, lossen ze eveneens problemen voor de samenleving op." (Robert M. Pirsig)

In dit verhaal beantwoord ik de vraag: wat is een transitie? Die vraag wilde ik beantwoorden door de ladder die ik tot nu toe verder heb beklommen kort te beschrijven en door vervolgens vanaf de tot nu toe hoogst beklommen trede omlaag te kijken. Bij nader inzien echter, daalde ik alleen maar af en aanschouw ik nu alles vanaf een laagte, met beide voeten terug op aarde.

Kant vroeg: wat kan ik weten? Kant verving met die vraag de positieve of creatieve benadering van waarheid door de negatieve of kritische benadering van waarheid. Het antwoord op de vraag van Kant luidde: alleen oordelen (stellingen) die onweerlegbaar en aantoonbaar bewezen zijn, maken aanspraak op waarheid en mogen doorgaan voor kennis (kennis is dat wat geweten wordt). Onweerlegbaar betekent logisch, aantoonbaar betekent empirisch.
De logica is het domein van de rede. Op zichzelf biedt de rede louter formele of grammaticale en dus onweerlegbare bewijzen, maar geen aantoonbare oftewel wereldlijke bewijzen. Om dezelfde reden bestaat er in de zuivere wiskunde (de wiskunde op zichzelf) ook geen kennis. Een belangrijke logische valkuil of valstrik is het voortbrengen van drogredenen oftewel oordelen die aannemelijk klinken maar onwaar zijn. Veelvoorkomende drogredenen zijn het aanvoeren van de afwezigheid van enig tegenbewijs met betrekking tot een oordeel als juist een bewijs vóór dat oordeel en/of de verheffing van louter een aanwijzing tot bewijs.
De empirie is het domein van de mogelijke ervaring. Het domein van de mogelijke ervaring is begrensd door de voorhanden wereld. Oordelen die de voorhanden wereld overstijgen, zijn louter ideeën, ze zijn nergens op gefundeerd en dus onzinnig. Zo werd ten eerste elk oordeel over het bestaan van God de nek omgedraaid, maar hetzelfde geldt voor elk algemeen oordeel over meer wereldlijke maar op zichzelf beschouwd geheel metafysische concepten, zoals kwaliteit, vrijheid en geluk.
Tot slot moet Kants copernicaanse wending vermeld worden, oftewel het inzicht dat de voorhanden wereld niet louter door het bewustzijn wordt verinnerlijkt, maar dat de voorhanden wereld door het bewustzijn tegelijk in a priori mentale schema's wordt ondergebracht.

Hegel vroeg: wat is weten? Het antwoord luidde: het bewustzijn is de hele realiteit en iets te weten komen is de verwerving van een nieuw bewustzijn en dus de verwerving van een nieuwe realiteit. Hegel verenigde daarmee de begrippen bewustzijn en realiteit in één begrip. Hegel noemde dat begrip geest. Kant stelde het bewustzijn nog voor als een 'ding op zich' dat een externe realiteit (voorhanden wereld) moest vatten. Hegel verwees met het verenigde begrip van bewustzijn en realiteit de identiteitskwestie naar de prullenbak, oftewel het idee dat bewustzijn en realiteit aan elkaar gelijk kunnen, zelfs moeten, worden gemaakt. Hegel stelt het ultieme begrip nu juist voor als de geest die zichzelf vat. Hegel maakt verder onderscheid tussen de individuele geest en de collectieve wereldgeest, zonder overigens afbreuk te doen aan het begrip van de geest als een afgeronde eenheid. Er bestaat daarin overeenstemming en conflict: enerzijds bouwt men voort op eerdere geesten en/of praat men elkaar na, anderzijds eigent men zich nieuwe en afwijkende en/of eigen en oprechte begrippen toe. Het napraten is de publieke opinie. De publieke opinie is pseudokennis en een vruchtbare voedingsbodem voor (schadelijke) mythevorming. De weg naar waarheid is nu de studie van de menselijke geschiedenis, maar niet als de droge opsomming van feiten, maar als de studie en interpretatie van opeenvolgende (wereld)geesten.

Nietzsche vroeg: wat als alle vermeende waarheden onwaar en zelfs schadelijk zijn? Het antwoord luidde: alle dingen worden voortdurend door een superieure macht in een nieuw kader geplaatst, geherwaardeerd en tot iets nieuws omgevormd en de hele menselijke geschiedenis is een keten van steeds weer nieuwe interpretaties en aanpassingen. Van een min of meer lineaire ontwikkeling van (wereld)geesten zoals bij Hegel is volgens Nietzsche dus geen sprake. Nietzsche riep op om alle vermeende waarheden te verscheuren, om zo de wereld weer eigenlijk te kunnen aanschouwen, en van daaruit, als een herboren individu, een nieuwe, eerlijke en oprechte wereld te scheppen. De übermensch is niemand meer en niemand minder dan het individu dat hierin slaagt, alle omineuze connotaties ten spijt.

Wittgenstein vroeg: hoe treedt het weten in de wereld op? Het antwoord luidde: elk weten is een taalspel. Elke zin (articulatie, uitspraak, uitroep, en soms dus zo kort als één woord) is een abstractie, een beeld, van een feit. Een feit is een situatie in de wereld. De wereld is het totaal (maar niet: de som) van alle feiten. Zinnen zonder enige betrekking tot de wereld zijn inhoudsloos oftewel onzinnig; dat zijn louter denkbeelden. Verder valt in het alledaagse taalgebruik op dat dezelfde zinnen in verschillende situaties heel verschillend worden gebruikt en dat dezelfde zinnen in verschillende situaties dus heel verschillende betekenissen hebben. Taal krijgt dus pas betekenis in en door het alledaagse taalgebruik, en die betekenis verschilt van situatie tot situatie. Een verkeerd begrip van taal leidt ertoe dat zinnen uit hun verband oftewel het alledaagse taalgebruik worden gerukt, dat hun ware betekenis door een eenzijdige en starre uitleg of definitie wordt platgeslagen, en dat de taal van alle meervoudige en dynamische inhoud wordt beroofd. Dit geldt met name voor woorden met een zeer meervoudige en dynamische oftewel complexe betekenis, zoals kwaliteit, vrijheid en geluk. Maar zelfs de betekenis van een schijnbaar eenvoudig woord zoals 'tafel' blijkt ongrijpbaar. Sla het woordenboek er maar op na en je raakt onherroepelijk verdwaald in een woud van categorieën en eigenschappen: een woordenboek bevat louter verwijzingen. Taal op zichzelf is kortweg betekenisloos en een zin krijgt pas betekenis in de onmiddellijke betrekking tot een bepaald feit: taal is fundamenteel 'mededelende bepalende aantoning' (naar: Heidegger).

Heidegger vroeg: hoe is zoiets als weten, zelfs vragen, überhaupt mogelijk? Daarbij geldt: elk vragen is een herkennend zoeken. Het antwoord op de vraag van Heidegger luidde vervolgens: doordat de mens fundamenteel in de wereld, in de tijd en in het men (tussen andere mensen) existeert. Want doordat de mens in de wereld existeert, is de wereld voor de mens ontsloten; doordat de mens in de tijd existeert, is menselijke activiteit mogelijk (elke menselijke activiteit en daarmee het hele wezen van de mens is geschiedmatig); en doordat de mens in het men existeert, wordt de mens bevestigd, ontkend, gekend en gevormd. Heidegger verenigt met deze begrippen de volgende dichotomieën: bewustzijn en wereld (realiteit) (het concept van een externe realiteit blijkt nietig, en dat geldt dubbel en dwars voor alles dat daarbuiten wordt gelegd); het menselijk bestaan en de tijd (de tijd is niet langer een op zichzelf staande achtergrond of podium van het bestaan, maar is fundamenteel met het bestaan verweven); het individu en het men (het men is niet meer een zelfstandig, laat staan vijandig, object voor het individu, maar het substraat en het werk van het individu). Bewustzijn en wereld verenig ik in het begrip wereldbeeld. Dit begrip komt overeen met het hiervoor beschreven begrip van de geest van Hegel, maar Heidegger lijkt het zwaartepunt van dit begrip iets naar de wereld te verleggen. Deze focus leidt ook tot een ander begrip van waarheid. Waarheid is nu geen oordeel (stelling) meer, zoals bij Kant, maar waarheid is "de wereld het hoofd kunnen bieden". Daarmee worden succes en falen (en lukken en mislukken, werken en niet-werken, baat en schade, voldoening en onvrede, vreugde en verdriet, etc.) verheven tot de belangrijkste graadmeters voor waarheid.

In het boek 'Het tijdperk van de Tovenaars' is beschreven dat Heidegger werd beïnvloed door Lao Zi. En Robert M. Pirsig verwijst in zijn werken direct naar Lao Zi. Het hoofdwerk van Lao Zi is de Dao De Jing. Bij de Dao De Jing pak ik de draad weer op.

Lao Zi vroeg: waar leidt weten toe? Het antwoord luidde: het weten voert over de weg der cultuur. Lao Zi onderscheidt de weg der cultuur van de weg van de mens. De weg der cultuur is fundamenteel een uitbreiding van de wereld. Over de weg der cultuur wordt complexiteit en ballast aan de wereld toegevoegd. De motor achter de weg der cultuur is de rede. De weg van de mens is juist een terugkeer naar de fundamentele existentiële toestand van de mens, kortweg dus in de wereld, in de tijd en in het men. De weg van de mens veronderstelt leven in en met de natuur (in tegenstelling tot natuurbeheersing), een focus op het hier en nu (in tegenstelling tot de [geplande] toekomst) en een focus op het individu en op menselijke relaties (in tegenstelling tot het nastreven van idealen en het bouwen van systemen). De motor achter de weg van de mens is niet de rede maar bewustwording. En bewustwording is minstens evenzeer een kwestie van waarneming, ervaring en gevoel als een kwestie van de rede. De tabel hieronder illustreert beide aan elkaar tegengestelde wegen. Robert M. Pirsig refereert in zijn boeken nog naar het klassieke en het romantische wereldbeeld en het mannelijke en het vrouwelijke wereldbeeld. Er wordt daarmee op dezelfde dichotomie gedoeld. De woorden cultuur en mens zijn echter treffender (raker).

De weg der cultuur:
De weg van de mens:
Statisch
Dynamisch
Objectief
Subjectief
Rede
Gevoel, intuïtie
Ratio (berekening)
Willen
Praten, schrijven
Kijken, ervaren
Problemen en oplossingen
Oefenen, kunnen
Vragen en antwoorden
Het zwervende denken
Waarheden
Acceptatie
Oordelen
Indrukken
Toekomstgericht
Hier en nu
Doelen
Handelen 'om niet'
Toewerken naar
Het leven doorleven
Vooruitgang
Voortgaan
Revolutie
Evolutie
Visie, ideologie
Wereldbeeld, bewustzijn
Nut
Zingeving
Interventies, maatregelen
Handelen door niet-handelen (meebewegen)
Controle, beheersing
Ontvouwing, ontplooiing
Kennis
Opgeruimde leegte (wijsheid)
Wetenschap
Overtuiging en zekerheid
Procedures, criteria, indicatoren
Kwaliteiten (ongrijpbaar)
Systeem
Spontaan (organisch)
Natuurbeheersing (steden en infrastructuur)
Leven in en met de natuur
Auto's, bussen, treinen, vliegtuigen
Wandelen
Snelheid
Traagheid
Status en comfort
Geluk
Prijs
Waarde
Vermaak, pret
Vreugde, voldoening
Consumeren
Toe-eigenen, onteigenen
Produceren
Scheppen
Banen
Werk
Bedrijf
Samenwerken
Staat
Samenleving
Kerk
Gemeenschap
Universiteit (instituut, gebouw)
Intellectuele vrijplaatsen (vormvrij)
Titulatuur
Talent en toewijding
Reputatie
Woord en daad
IQ
Creativiteit en kritisch vermogen
Netwerk
Vrienden
Geven en nemen
Ontvangen en verliezen
Fatsoen en etiquette
Eerlijkheid
Moraal, normen en waarden
Geweten
Wetten en regels
Verstand
Publieke opinie
Een eigen en onderbouwde mening
Eeuwigheid
Tijdelijkheid
God, hemel en hel
De wereld en de mensen
Religie
Geloof (vormvrij)
Angst voor de dood
Begrip van de dood
Drukte
Rust
De letter (volgens de…)
De geest (in de…)
Letterlijk
Tussen de regels door
Gewoonten, routine
Experimenteren, proberen, leren
Slaafs (het leven uitgestippeld)
Vrij (het leven een zoektocht)
Enz., enz., enz.
Enz., enz., enz.

De huidige Westerse maatschappij en de Westerse mens zijn het resultaat van een afgelegde reis van honderden jaren (vanaf de Verlichting) of zelfs al duizenden jaren (vanaf de oude Grieken) over de weg der cultuur. Wezenlijk aan de Westerse cultuur is de ideologie van het nut. Daarmee wordt de wereld gereduceerd tot productiefactor en wordt elk mens gereduceerd tot consument en producent. De wereld wordt daardoor gespeend van elke kwaliteit en elk mens wordt beroofd van zijn individualiteit. Verdinglijking en vervreemding zijn de consequenties van de weg der cultuur en als louter aandelen van het collectief zijn zinledigheid, uitputting en oververhitting ons deel. Over de weg van de mens wordt de wereld juist weer wat de wereld eigenlijk is, namelijk een thuis. Over de weg van de mens wordt de mens ook weer wat de mens eigenlijk is, namelijk een doel op zich. De weg van de mens leidt zo tot een grotere verbondenheid met de wereld en tot een zinvoller bestaan. Een ware transitie houdt daarmee een 'omkering van waarden' in.

Elke andere transitie dan bovengenoemde waardentransitie is een neptransitie. Voorbeelden van neptransities zijn de energietransitie, de 'kanteling' of 'horizontalisering' van de maatschappij en de invoering van de Omgevingswet. Zo is de energietransitie in wezen de voortgezette benutting van natuurlijke bronnen, zonder onszelf maar af te vragen waarom, waarvoor of waartoe? De veronderstelde 'kanteling' of 'horizontalisering' van de maatschappij is in wezen de overdracht van de macht naar een nieuwe economische en hoogopgeleide elite. En de omgevingswet kan worden uitgelegd als het codificeren van een neoliberaal gedachtegoed en als de schone schijn van een terugtredende overheid. Daarbij komt: de mensen die dit gedachtegoed uitdragen, hebben het idee van de maakbare samenleving bij het vuil gezet, en kloppen zich daarom ook maar al te graag op de borst, maar hebben niet door dat ze dat idee stomweg hebben vervangen door het idee van het maakbare (zelfstandige, welwillende en ondernemende) individu. Los daarvan is de wet maar een dode letter als niemand zijn werk goed doet. En mocht iedereen zijn werk wel goed doen, dan vormt de wet juist een hinderlijk obstakel. Aan elke wet kleeft bovendien de smet van de bepaaldheid en de smet van een zekere macht. Daarmee negeert elke wet de complexiteit van de wereld en doorkruist elke wet de bevoegdheden van het individuele geweten en het individuele verstand.

Máár het alternatief voor de weg der cultuur, de weg van de mens, leidt op haar beurt tot o.a. radicale individualisering, isolatie, desillusies en depressies. Bovendien geldt: de mens kan niet, en wil niet, omgaan met de zijn of haar gegunde vrijheid. De mens is daarvoor ten eerste niet nobel of verantwoordelijk genoeg, de mens is juist vaak wreed of gemakzuchtig, en de mens wil het liefste dat het leven voor hem of haar wordt uitgestippeld, de mens wil dus in zekere zin een slaaf zijn (naar: Dostojevski). Ook in de Westerse wereld is de mens een gewillige slaaf, namelijk slaaf van het collectief en van de publieke opinie. Afgezien van de nadelen van de weg van de mens biedt de weg der cultuur op zichzelf ook voordelen, zoals het verlichten van materiële armoede, de genezing van de zieken, de ontdekking van nieuwe 'werelden' en het indammen van schadelijk bijgeloof en pseudowetenschap. Kort en goed geldt daarom: niet één radicale weg, noch de ontmenselijkte weg der cultuur, noch de ongeletterde weg van de mens, leidt tot heil op aarde.

Pirsig verenigt de begrippen cultuur en mens in het begrip kwaliteit. Kwaliteit is voor Pirsig synoniem voor waarheid. Dat wil dus zeggen: alles is meer of minder objectief bepaald en meer of minder subjectief bepaald en daarmee meer of minder waardegeladen; alles is ook meer of minder statisch en meer of minder dynamisch; meer of minder cultureel bepaald en meer of minder individueel bepaald; meer of minder rationeel of systematisch bepaald en meer of minder gevoelsmatig bepaald; meer of minder a priori bepaald en meer of minder a posteriori bepaald; etc. Dit moet echter nadrukkelijk niet worden verstaan als de voorbereiding van de formulering van een 'derde weg'. Elke weg en dus ook een zekere derde weg bestaat namelijk louter als begrip, als louter een woord en dus alleen als een abstractie. Ze hebben elk geen wereldlijk evenbeeld. En als a priori samengesteld begrip, als tegenstelling en als synthese, bestaan ze alleen als zuiver idee, als inbeelding. Een ware transitie vereist daarom ook een nadere kritiek van de rede.

Heidegger verenigt de begrippen rede en taal. Taal treedt enerzijds op als de veruiterlijking van de rede. Anderzijds is de rede het naar betekenissen articuleren van de menselijke existentiële toestand, en dus van elk feit. De rede treedt dus onmiddellijk op als taal, en andersom. Daarmee wordt niet bedoeld dat rede en taal aan elkaar identiek zijn. Dat zou betekenen dat mensen zich foutloos uitdrukken en ook foutloos communiceren. Het tegendeel is waar: in het praten en het schrijven wordt hetgeen men wil zeggen of schrijven altijd op enige manier vervormd, ook worden er bewust of onbewust altijd dingen achterwege gelaten en worden het gezegde en het geschrevene door anderen altijd op verschillende manieren geïnterpreteerd. Wat wel wordt bedoeld, is: taal wordt continu verinnerlijkt en veruiterlijkt en zo (of: pas dan) krijgt de wereld (en dus meer precies: een wereldbeeld) betekenis.

Taal 'werkt' verder op twee manieren. In de eerste plaats treedt de taal op als een intellectueel mes (naar: Pirsig). De taal ontleedt dan de complexe wereld in hapklare brokken en verheft die brokken tot algemene begrippen. Die algemene begrippen zijn abstracties. De verschijningsvormen van die abstracties zijn onder meer categorieën, eigenschappen en relaties (verbanden). Dit snijmechanisme werkt, door de scherpe grenzen die ze trekt, polarisatie, oftewel de schepping van tegenstellingen, in de hand. De taal creëert zo een wereld die bestaat uit abstracties en abstracte tegenstellingen. Hierdoor worden intrinsieke eigenschappen van de complexe wereld, zoals meervoudigheid, veranderlijkheid en gradaties, ontkend. Tegelijk "wordt aan het geheel voorbijgegaan met een verblinding die niets minder dan verbijstering verdient” (Dostojevski). Zo verwordt de wereld tot een systeem van natuurwetten, verwordt de mens tot een verzameling kwanta, verwordt het individu tot een set eigenschappen, verwordt het menselijk leven tot een reeks (geplande) activiteiten en verworden kwaliteiten tot kwantiteiten (eenheden). Deze wereld is een verdubbelde wereld, een schimmenwereld, en de mens ziet de wereld nog als door melkglas. En de mens praat en praat en denkt dat in het gepraat alles wordt beslist. Maar niets is minder waar.

In de tweede plaats treedt de taal op als een creatief kunstenaar. De taal creëert dan zuivere ideeën. A priori gelegde verbanden tussen begrippen zijn ook zuivere ideeën. Zo creëert de taal een heel nieuwe en zinledige ideeënsfeer bovenop de reeds verdubbelde wereld. En de mens brengt voortdurend ideeën voort en denkt dat in al die ideeën waarheden schuilen. Maar wie denkt dat een idee zonder meer, ook al is het denken daarbij tot het uiterste gedreven, ook maar iets bewijst of openbaart, houdt zichzelf en alle anderen alleen maar voor de gek.

Bij taal moet ook nog de volgende kanttekening worden geplaatst: taal is niet neutraal. Ten eerste is er de bewuste of onbewuste machtsbeïnvloeding door het dominante taalgebruik oftewel het discours en meer precies door o.a. de daarin verweven stereotypen en vooroordelen. Ten tweede bevat taal impliciete of intrinsieke waardestructuren. Zo worden algemeenheden (en dus de taal) verheven boven afzonderlijke feiten (en dus de waarneming en de ervaring); wordt de rede verheven boven het gevoel; de wetenschap boven het geloof; geld boven waarde; de maatschappij boven het individu; nut boven zingeving; en het menselijk perspectief boven elk ander perspectief. Zelfs een pleidooi voor redelijkheid komt mij daarom nu dogmatisch voor.

Een ware transitie gaat dus verder dan een waardenkritiek en een waardentransitie. Een ware transitie houdt ook in dat de taal en dus de rede wordt bedwongen. Maar de mens is fundamenteel een talig wezen en voor het bedwingen van de taal staat de mens alleen de taal zelf ter beschikking. De knopen die door de taal worden gelegd en de mist die door de taal wordt opgetrokken, moeten derhalve middels de taal zelf worden ontward en verdreven. Dit begint met een kritisch taalgebruik: bevrijd jezelf van alle door jezelf of door anderen opgelegde en ingeprente verhalen, ideeën, oordelen, stellingen, theorieën, dogma's, mythen, vooroordelen, doelen, wetten, regels, systemen, methoden, et cetera. En streef tegelijk naar een trefzeker en eerlijk (eigenlijk, oprecht) taalgebruik. Praktisch gezien betekent het eerste een taalstrijd en het laatste juist een terughoudend taalgebruik.

"Terwijl de waarheid aanklopt zeg je: 'Ga weg, ik zoek de waarheid', en daarop gaat hij weg. Raadselachtig." (Robert M. Pirsig)