zondag 16 oktober 2016

De Dialectiek van de Verlichting. De macht van het collectief en het prijsgeven van het denken.

Horkheimer en Adorno schreven de Dialectiek van de Verlichting tijdens en na de Tweede Wereldoorlog en stellen zich de vraag waarom de verlichte mensheid, in plaats van een waarlijk menselijke of humanistische toestand binnen te treden, terugvalt in barbarij. Het is een duister boek, maar in de overdrijving schuilt waarheid.

Eerst zien Horkheimer en Adorno dat met de Verlichting het denken is geïnstrumentaliseerd en in het teken staat van productie, organisatie, een betere toerusting en meer gerief in het leven. Het ideaal van de Verlichting is het systeem, waaruit alles en elk ding volgt, met daarbij objectivering, kwantificering en ordening. Zo wordt de geschiedenis gereduceerd tot feiten, het leven tot materie, kwaliteiten tot functies en de taal tot tekens. De onuitgesproken doelen van de Verlichting zijn natuurbeheersing en machtsuitoefening en in die hoedanigheid bestaat de Verlichting al sinds de oudheid. De hedendaagse machtsuitoefening gaat als productie verkleed en ontvouwt zich in de arbeidsdeling. Hierin wordt de mens geobjectiveerd, gereduceerd tot productiefactor en consument, en tot uniformiteit en conformiteit gedwongen. Deze dwang en macht zijn geen directe en bewuste beïnvloeding of machtsuitoefening door een despoot, maar zijn de consequenties van de collectieve en industriële maatschappij. De macht van het collectief is een indirecte, ongrijpbare, transcendentale macht, die bestaat vanwege het collectief. Het denken wordt hierin door het individu nog vooral benut voor kwalificatie op de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen marktwaarde. En de heersenden hangen de ingenieurs van de geschiedenis uit, maar ze zijn ook functies van het apparaat; de maatschappij leidt de maatschappij.

De reductie van de mensen tot objecten, distantieert en vervreemdt de mensen van elkaar. En de vervreemding van elkaar neemt toe naarmate de macht van het collectief vermeerdert. De enkeling schrompelt ineen tot een vervangbaar exemplaar, een knooppunt van conventionele en voorspelbare reacties en functies, men definieert zich nog alleen als zaak, als statistisch element, als succes of teleurstelling, als zijn vermogen, zijn inkomen, zijn positie, zijn kansen, zijn afkomst, en als vriend of vijand. Het subject is verzakelijkt en de mens is 'vrij' van de veelzinnigheid van het mythisch en metafysisch denken en van welke betekenis dan ook, omdat de rede louter hulpmiddel is geworden van de alomvattende maatschappelijke en economische apparatuur.

Het verlichte denken liquideert mythen, geloof en de metafysica. De metafysica is het denken over bijvoorbeeld substantie en kwaliteit, handelen en lijdzaamheid, zijn en bestaan. Het verlichte denken vertegenwoordigt het geloof in de allesomvattende, logische, neutrale, betekenisloze en daarmee nihilistische en allesvernietigende rede. Maar dit is geen verlossing, het is verarming, en de wereld als systeem, als één reusachtig analytisch oordeel, is juist weer zelf een mythe. En de poging om alles in een logisch systeem te vatten, is reeds mislukt. Zie Wittgenstein. Met onzin lijkt hij in zijn Tractatus de metafysica te bedoelen. Maar de werkelijke onzin is de 'kennis' die men genereert als men de logica of de wetenschap los laat op de metafysica. Bijvoorbeeld de geest, de vrije wil, kwaliteit van leven en het denken zijn hoogst persoonlijke en rijke begrippen, met oneindig veel betekenissen en toepassingen, maar in de logica en de wetenschap worden ze verabsoluteerd en veralgemeniseerd tot een eenduidig begrip of 'ding' en wordt elke andere betekenis om zeep geholpen. Maar het algemene mag niet worden verward met waarheid. En ik ontken niet het nut van wetenschappelijk onderzoek inzake deze kwesties, bijvoorbeeld in de rechtspraak, de marketing of de zorg. Maar verwar ook nut niet met waarheid.

Het centrale probleem is: de Verlichting is geheel en al opgegaan in haar positivistisch moment en het ontbreekt het verlichte denken aan reflectie en geweten. En het niet-reflecterende denken bereidt juist de voedingsbodem voor de gretige aanvaarding van charlatanerie, bijgeloof, mythen en politieke waan, zoals de Joodse samenzwering, de KdF en de Volkswagen, en hun moderne equivalenten. En door directe machtsuitoefening en propaganda, zoals die van de nazi's, raken de van hun subjectiviteit, reflectie en weerstand beroofde mensen in de ban van charlatanerie, bijgeloof, mythen en politieke waan. Zo is het antisemitisme het oordeel dat niet door het denken wordt bemiddeld, ofwel blinde subsumptie en het vooroordeel dat waarheid wordt. Helaas lijkt deze hallucinatie dwingender dan de bezinning, de uitleg en uiteindelijk de waarheid. Ook zo valt de Verlichting dus weer terug in mythe. Het daaropvolgende geweld zien Horkheimer en Adorno mede als gevolg van rebellie jegens de fixatie van de instincten en het onuitgesproken verbod op de terugval in de natuur, waarvoor het antisemitisme slechts als voorwendsel diende.

Verder analyseren Horkheimer en Adorno de cultuurindustrie: "Verlichting als massabedrog". Cultuur is daarin verworden tot vermaak en de producten van de cultuurindustrie nemen het denken over en leggen het voorstellingsvermogen van de mensen lam. Cultuur is verworden tot bureauwerk en serieproductie en de cultuurindustrie bevordert uniformiteit, alle differentiatie is oppervlakkig, benadrukt en gepland. De ideologie van de cultuurindustrie is de commercie en de commercie en de reclame zijn alomvattend. En het blindelings en pijlsnel herhalen van woorden met een bepaalde bedoeling maakt de reclame nauw verwant aan de propaganda. De zelfstandigheid en de onafhankelijkheid van de kunst leggen het af tegen 'het bevel' van vraag en aanbod. Door de nadruk op vermaak en reclame ontwennen de mensen aan hun subjectiviteit, en uiteindelijk leven ze zoals dat voor hen wordt gepland en aan hen wordt voorgespiegeld.

Al met al is het mogelijk dat, terwijl de behendigheid en 'pure kennis' van de mensheid zich verder uitbreiden en differentiëren, de mensheid tegelijkertijd naar anderszins primitievere niveaus wordt teruggedrongen, ofwel dat de mensheid terugvalt in barbarij. En Horkheimer en Adorno voorspelden dat, als de oorlog voorbij is, zich nog geen vrijheidlievende gestemdheid over Europa hoeft te verbreiden. Want de Verlichting plaatst elk detail onder haar discipline en laat het geheel, en het belangrijke, onbegrepen. Dit kortademige denken is verdomming of halfbeschaafdheid en dit ontstaat door een gebrek aan individuele vrijheid en een hopeloze dwang, als een leeuw die eindeloos in zijn kooi heen en weer loopt. Alleen de zich van zichzelf bewuste arbeid van het denken, ofwel de filosofie, bevrijdt van de heerschappij van het collectief en het industrieel apparaat, waartoe ook de wetenschap behoort, kan zich van de verdomming losmaken. Filosofie is volgens Horkheimer en Adorno geen basis- of overkoepelende wetenschap, zeker geen systeem, maar de inspanning om aan die suggestie weerstand te bieden, en het resoluut instaan voor intellectuele en dus werkelijke vrijheid.

Zo beschrijven Horkheimer en Adorno een ideologie van het individualisme en de filosofie. En volgens hen overleeft een ideologie door de omzetting van idee in macht. Maar het denken van de intellectueel zou zich volgens hen bij geen effectieve historische macht aansluiten. De ideologie van het individualisme en de filosofie lijkt zo een altijd noodzakelijk tegenwicht voor de blinde en onderdrukkende collectieve macht. Het is een verantwoordelijkheid. Helaas lijkt volgens Horkheimer en Adorno de macht van het collectief nu zo sterk dat men zich aan bijna niets erger schuldig kan maken dan aan een outsider te zijn. Men lijkt vrij, zolang men zich voegt. En filosofie is als een ouderwetse luxe verdacht gemaakt, het wekt soms zelfs woede op. Intellectuele rebellie, in de richting van een meer vrije en minder gecontroleerde wereld, en tegen de onderbuikgevoelens, vooroordelen, normen, plichten en regels die nu voor waarheid doorgaan, lijkt de noodzakelijke uitkomst.

dinsdag 3 mei 2016

Doe het nazisme in de ban. En begin bij jezelf.

In "De spiegel van het westen, Het nazisme en de westerse beschaving" van Jean-Louis Vullierme wordt de nazi-ideologie of het nazisme ontleed. Het nazisme is volgens Vullierme het resultaat van een combinatie van de volgende ideologische bestanddelen: raciaal suprematisme, eugenetica, nationalisme, antisemitisme, propagandisme, militarisme, bureaucratisme, autoritarisme, antiparlementarisme, rechtspositivisme, politiek messianisme, kolonialisme, staatsterrorisme, populisme, jeugdcultus, historicisme, slavernij, anempathisme en acivilisme. Veel van deze bestanddelen zijn ook duidelijk herkenbaar in de biografie over Hitler van Volker Ullrich en de geschiedenis van de zgn. bloedlanden in Oost-Europa, geschreven door Timothy Snyder. De bloedlanden zijn de landen tussen Nazi-Duitsland en Stalinistisch Rusland, waar tussen 1933 en 1945 circa 14 miljoen mensen zijn vermoord.

Zoals waarschijnlijk voor elke complexe zaak geldt, geloof ik dat ook het nazisme en de uitroeiing zich niet laten herleiden tot een afgebakende set factoren. Maar dat is nu het punt niet.

Vullierme toont dat de ideologische bestanddelen van het nazisme al bestonden voordat het nazisme bestond en nu nog steeds bestaan. Hij toont ook dat deze ideologische bestanddelen wijdverspreid waren en zijn in de westerse samenleving. En hij betoogt dat "de grote uitroeiing niet alleen (is) uitgevoerd door Hitler en de nazi's, maar door de immense wolk van ideologieën van de westerse beschaving." En Ullrich toont in lijn hiermee dat Hitler opkwam in een samenleving waarin onder meer al antisemitische en antiparlementaire sentimenten heersten, waardoor Hitler net zozeer werd beïnvloed als hij zijn toehoorders met zijn ideeën beïnvloedde. En zowel Ullrich als Snyder tonen de bij vlagen enthousiaste medewerking 'van onderaf' en van buitenstaanders bij de massamoorden onder de regimes van Hitler en Stalin. Deze medewerking was lang niet altijd gebaseerd op ideologische gronden, maar mede door deze medewerking kon de uitroeiing groteske vormen aannemen.

Na deze analyse komt de vraag naar verantwoordelijkheid voor de uitroeiing in beeld: als ideologie een belangrijke rol speelt bij uitroeiing, wat in de jaren 1933 - 1945 het geval was, of zelfs verantwoordelijk is voor uitroeiing, wat niet kan worden uitgesloten, en bijvoorbeeld Hitler in dat kader leentjebuur speelde bij westerse wetenschappers en schrijvers, en er vele mensen meewerkten aan de massamoorden, wat is dan nog de verantwoordelijkheid van (individuele) personen? Hiervoor maakt Vullierme onderscheidt tussen strafrechtelijke verantwoordelijkheid, ofwel "het deel van de verantwoordelijkheid dat direct verbonden is met de daden en hun commandoketen", en morele verantwoordelijkheid, in dit geval "onze dringende plicht" om ons in te spannen "om datgene wat we nog gemeenschappelijk hebben (met het nazisme), uit te bannen." De strafrechtelijke verantwoordelijkheid geldt voor de feitelijke daders, de brede morele verantwoordelijkheid geldt voor iedereen.

Volgens Vullierme hebben alle ideologische bestanddelen verder één ding gemeen: ze zijn antagonistisch. Dit betekent "dat ze hun structuur ontlenen aan het feit dat ze gericht zijn tegen mensen." Hij vervolgt: "Het specifieke kenmerk van een antagonistisch idee is dat het niet geconstrueerd is met een eigen doelstelling en in een natuurlijk contrast met concurrerende ideeën, maar (...) is gericht tegen groepen mensen, die een anders-zijn vertegenwoordigen dat het wil bestrijden." Ik herken hierin het verhaal van Nietzsche over het ressentiment in de heersende moraal; volgens Vullierme is het antagonisme 'endogeen' in de westerse ideologie(en).

Vullierme stelt of adviseert vervolgens: "de enige manier om zich te ontworstelen aan de antagonistische ideologie(en) is het non-antagonisme" en "de humanistische weg" waarbij "we onze tegenstanders niet langer reduceren tot onontwarbare massa's" maar anderen (alleen) benaderen als individuen en "onszelf niet identificeren vanuit groeperingen waarvan het bestaan (...) denkbeeldig is, zoals volkeren, naties en rassen." Ook moeten we de alomtegenwoordigheid van de ideologische bestanddelen van het nazisme erkennen en die bestanddelen vervolgens "één voor één ondermijnen" middels "de wil om aan dingen te werken door aan jezelf te werken", want de alomtegenwoordigheid van de ideologische bestanddelen betekent ook dat ze in jou en mij voortleven of dat jij en ik eraan worden blootgesteld en "het is nutteloos of (...) immoreel om moraal te reduceren tot regels die je niet in de eerste plaats aan jezelf oplegt."

Snyder sluit hierop aan in zijn conclusie en betoog over menselijkheid. Dat betoog kent twee kanten. Eerst gaat het om de benadering van de slachtoffers: "de sleutel tot zowel het nationaalsocialisme als het stalinisme (was) dat ze in staat waren om groepen mensen het recht te ontzeggen als menselijk beschouwd te worden", maar "iedere geregistreerde dode vertegenwoordigt een uniek leven" en "wij moeten in staat zijn om de doden te tellen als individuen" en om de "getallen weer om te zetten in mensen." Ten tweede gaat het om de benadering van de daders. Het is volgens Snyder "noodzakelijk om de handelingen van de daders te doorgronden" en volgens Vullierme zijn we "gedwongen ons af te vragen wat ons (van het nazisme) scheidt of ons er dichterbij brengt." Het is hierbij verleidelijk om de daders, in de woorden van Snyder, "als onmenselijk te beschouwen", of, in de woorden van Vullierme, om het nazisme voor te stellen "als iets wat de rede tart en ons dus vreemd is", en om jezelf als (potentieel) slachtoffer te beschouwen, maar daarmee "komt men een stap dichterbij, niet verder af van (...) de nazi's."

Zo is het dringende advies of de oplossing, zoals waarschijnlijk voor elke complexe zaak geldt, heel eenvoudig en hartstikke moeilijk tegelijk. Eenvoudig want evident en makkelijk gezegd. Moeilijk want het vraagt op zijn minst veel energie en doorzettingsvermogen van veel mensen. Een voortdurende strijd is noodzakelijk: een strijd tegen het nazisme en haar ideologische bestanddelen en een strijd voor voortdurende verbetering. René Gude indachtig, denk ik hierbij aan verbetering door "kalme vernieuwing met behoud van het goede" zonder een ideologie of utopie ofwel zonder een helder en vooropgezet idee, zoals het nazisme en het communisme, maar met een zekere doelgerichtheid zonder het doel te kennen. Want "perfectie is fictie" tenslotte.

zondag 3 januari 2016

De genealogie van de moraal.

Nietzsche onderzoekt in de genealogie van de moraal de herkomst van de waarden goed en slecht, schuld en slecht geweten en ascetische idealen. Deze kennis is volgens hem nodig voor een gedegen kritiek van deze waarden. En die kritiek is nodig, want wat als er in de heersende waarden achteruitgang of gevaar schuilt? Hij neemt met zijn methode afstand van andere onderzoekers, die volgens Nietzsche onhistorisch denken en zich bijvoorbeeld richten op het nut van de heersende moraal of die moraal als vanzelfsprekend accepteren en handelingen daaraan afmeten. Zo beschrijft Nietzsche in zijn verhandeling over goed en slecht dat er sprake is geweest van een begripsverandering die tweeduizend jaar heeft geduurd.

'Voornaam' of 'edel' blijken het grondbegrip waaruit 'goed' zich eerst heeft ontwikkeld. De 'edele' waardeoordelen zijn gebaseerd op een sterk, vrij en blijmoedig handelen. De 'herenmoraal' begint met actie, spontaniteit, vertrouwen en openheid. En 'slecht' is alles wat tegen de voornamen, de edelen, de heren en hun handelingen ingaat.

Voor 'slecht' geldt het grondbegrip 'vulgair', 'plebejisch' of 'laag'. De 'plebejische' waardeoordelen zijn het omgekeerde van de 'edele' waardeoordelen. Zij die niet aanvallen, niet vergelden en weinig van het leven verlangen, zoals de geduldigen, de nederigen en de gehoorzamen, zijn volgens de ‘plebejische’ moraal de goeden. Deze zgn. 'slavenmoraal' begint met een buitenwaarts gekeerde blik. Haar actie is reactie en zij heeft een ‘boze’ vijand nodig waaruit zij als tegenhanger een goede fabriceert - zichzelf. De voornamen of machtigen vormen voor hen een bedreiging en zijn volgens hen verdorven en verdoemd.

Volgens Nietzsche is er na dit begin van goed en slecht sprake geweest van een slavenopstand in de moraal en heeft de lage slavenmoraal of de moraal van de gewone man gezegevierd over de voorname herenmoraal. De slavenopstand in de moraal begint ermee dat het ressentiment scheppend wordt en waarden voortbrengt: terwijl elke voorname moraal ontstaat uit een triomferend 'ja zeggen' tegen zichzelf, zegt de slavenmoraal al bij voorbaat nee tegen een 'buiten', een 'anders', een 'niet-zelf' - en dat 'nee zeggen' is haar (waarden)scheppende daad.

Het zicht op de zege van de slavenmoraal wordt ontnomen door de zege zelf, de langdurige strijd van tweeduizend jaar en door het zgn. democratische vooroordeel. De overwinning van de slavenmoraal betekent dat de zwakken nu overheersen, dat zwakten tot verdiensten zijn omgelogen en leidt tot verkleining en gelijkschakeling van de mens.

Schuld herleidt Nietzsche tot de materiële relatie tussen schuldeiser en schuldenaar. Dit begin is met bloed begoten: schuld en afbetaling werden aan straf en leed gekoppeld. En zien en doen lijden was voor de mens weldadig: de mens schaamde zich eerst nog niet voor haar wreedheden en andere dierlijke instincten. Maar toen de mens definitief onder de betovering van de samenleving en de vrede gevangen is geraakt, heeft hij een radicale verandering doorgemaakt: hij werd tot denken en redeneren en zijn bewustzijn gereduceerd. En hij moet het in de nieuwe wereld zonder zijn dierlijke instincten doen. De “ziekelijke verwekelijking en verzedelijking” van de mens, op grond waarvan de mens zich voor zijn instincten heeft leren te schamen, en de mens ingeklemd tussen zedelijke bekrompenheid en regelmaat, vormen volgens Nietzsche de oorsprong van het slechte geweten. De mens is nu getemd, zijn dierlijke instincten zijn onderdrukt en de ontlading van de mens naar buiten is geremd. Maar de mens is hierop niet beter geworden: zijn instincten keerden zich tegen hem en hij wil zich gestraft wanen en hij wil boete doen en heeft daarvoor het slechte geweten uitgevonden - een soort aangeleerd of ingebrand geheugen. Zo is er nu nog steeds zien en doen lijden maar lijdt de mens vooral aan zichzelf.

Een poging om het tegenovergestelde te bereiken zal op weerstand stuiten van de huidige zgn. goede mensen. Maar volgens Nietzsche zal de mens ooit van de door onszelf gepleegde mishandeling van het dier in ons worden verlost. En de vrije mens kijkt vanuit zichzelf naar anderen en dan bewondert en veracht hij. Hij heeft macht over zichzelf en noemt die macht en die verantwoordelijkheid zijn geweten.

Bij de ascetische idealen (zoals armoede, nederigheid en kuisheid) wordt gestreden om de waardering van het leven. Het leven wordt door de asceet in verband gebracht met een ander soort bestaan dan het aardse leven, volgens Nietzsche geboren uit een intense ergernis over zichzelf, de aarde en alle leven. Het (zuinige, sobere etc.) ascetisch leven is een brug naar dat andere bestaan. De asceet wil het liefst alles wat affect veroorzaakt, ontwijken, en bijv. niet liefhebben, niet haten, gelijkmoedigheid, zich niet wreken en zich niet verrijken. De asceet zoekt en ondervindt een welbehagen in mislukken, pijn, tegenspoed, ontbering, zelfgeseling en zelfopoffering. Het resultaat volgens Nietzsche: zelfverkrachting of zelfverloochening.

Het ascetisch leven komt volgens Nietzsche voort uit een machtswil die meester wil worden over het leven zelf. Waarvoor? Een vorm van verlossing. Verlossing van het lichaam; bevrijding van elke waan en subjectiviteit; uitstijgen boven goed en kwaad. Maar ook nu is de mens niet beter geworden: hij is getemd, verzwakt en beschadigd. De ascetische idealen en de verheven, morele cultus daarvan, hebben de gezondheid en de kracht van de mens volgens Nietzsche verwoestend aangepakt.

Hoe komen we hiervan af? De ascetische idealen drukken volgens Nietzsche een wil tot waarheid uit. De tegenovergestelde wil, waarin zich een tegengesteld ideaal uitdrukt, lijkt (nog) niet te bestaan. Maar volgens Nietzsche gaan de moraal en de ascetische idealen ten gronde aan de zelfbewustwording van de wil tot waarheid. Dit gebeurt wanneer de vraag wordt gesteld: wat betekent alle wil tot waarheid? Maar Nietzsche waarschuwt: de mens wil nog liever het niets dan niet te willen. En de ascetische idealen sturen de wil tot waarheid in de richting van een afkeer tot het leven en een wil tot het niets maar hebben zo wel de wil gered. Bij gebrek aan beter, boden ze de mens een zin voor het leven en het lijden.

Ik geloofde dat er evident goede en slechte dingen zijn. De verdienste van Nietzsche is dat hij dat idee aan het wankelen brengt. En het betoog van Nietzsche kan leiden tot een herwaardering of zelfs omkering van de besproken waarden. Niet verrassend wil Nietzsche dat de rangorde der waarden (opnieuw) wordt bepaald. Hierbij geldt: een goed begrip van het nut van een ‘ding’ betekent niet dat men het ontstaan ervan heeft begrepen. Een bestaand ding wordt volgens Nietzsche voortdurend door een superieure macht in een nieuw kader geplaatst, geherwaardeerd en tot een nieuw nut omgevormd. En elk doel en elk nut is een teken van het feit dat er een macht meester is geworden over een andere macht. De hele geschiedenis van een ding kan zo een keten zijn van steeds weer nieuwe interpretaties en aanpassingen. In dit ‘vlottende’ perspectief moeten we m.i. ook onze moraal en morele oordelen beschouwen.