In dit
verhaal beantwoord ik de vraag: wat is een transitie? Die vraag wilde ik
beantwoorden door de ladder die ik tot nu toe verder heb beklommen kort te beschrijven en door vervolgens vanaf de
tot nu toe hoogst beklommen trede omlaag te kijken. Bij nader inzien echter, daalde
ik alleen maar af en aanschouw ik nu alles vanaf een laagte, met beide voeten
terug op aarde.
Kant vroeg: wat kan ik
weten? Kant verving met die vraag de positieve of creatieve benadering van
waarheid door de negatieve of kritische benadering van waarheid. Het antwoord op
de vraag van Kant luidde: alleen oordelen (stellingen) die onweerlegbaar en aantoonbaar bewezen
zijn, maken aanspraak op waarheid en mogen doorgaan voor kennis (kennis is dat
wat geweten wordt). Onweerlegbaar betekent logisch, aantoonbaar betekent
empirisch.
De logica is het domein van de rede. Op zichzelf biedt de rede louter formele of grammaticale en dus onweerlegbare bewijzen, maar geen aantoonbare oftewel wereldlijke bewijzen. Om dezelfde reden bestaat er in de zuivere wiskunde (de wiskunde op zichzelf) ook geen kennis. Een belangrijke logische valkuil of valstrik is het voortbrengen van drogredenen oftewel oordelen die aannemelijk klinken maar onwaar zijn. Veelvoorkomende drogredenen zijn het aanvoeren van de afwezigheid van enig tegenbewijs met betrekking tot een oordeel als juist een bewijs vóór dat oordeel en/of de verheffing van louter een aanwijzing tot bewijs.
De empirie is het domein van de mogelijke ervaring. Het domein van de mogelijke ervaring is begrensd door de voorhanden wereld. Oordelen die de voorhanden wereld overstijgen, zijn louter ideeën, ze zijn nergens op gefundeerd en dus onzinnig. Zo werd ten eerste elk oordeel over het bestaan van God de nek omgedraaid, maar hetzelfde geldt voor elk algemeen oordeel over meer wereldlijke maar op zichzelf beschouwd geheel metafysische concepten, zoals kwaliteit, vrijheid en geluk.
Tot slot moet Kants copernicaanse wending vermeld worden, oftewel het inzicht dat de voorhanden wereld niet louter door het bewustzijn wordt verinnerlijkt, maar dat de voorhanden wereld door het bewustzijn tegelijk in a priori mentale schema's wordt ondergebracht.
De logica is het domein van de rede. Op zichzelf biedt de rede louter formele of grammaticale en dus onweerlegbare bewijzen, maar geen aantoonbare oftewel wereldlijke bewijzen. Om dezelfde reden bestaat er in de zuivere wiskunde (de wiskunde op zichzelf) ook geen kennis. Een belangrijke logische valkuil of valstrik is het voortbrengen van drogredenen oftewel oordelen die aannemelijk klinken maar onwaar zijn. Veelvoorkomende drogredenen zijn het aanvoeren van de afwezigheid van enig tegenbewijs met betrekking tot een oordeel als juist een bewijs vóór dat oordeel en/of de verheffing van louter een aanwijzing tot bewijs.
De empirie is het domein van de mogelijke ervaring. Het domein van de mogelijke ervaring is begrensd door de voorhanden wereld. Oordelen die de voorhanden wereld overstijgen, zijn louter ideeën, ze zijn nergens op gefundeerd en dus onzinnig. Zo werd ten eerste elk oordeel over het bestaan van God de nek omgedraaid, maar hetzelfde geldt voor elk algemeen oordeel over meer wereldlijke maar op zichzelf beschouwd geheel metafysische concepten, zoals kwaliteit, vrijheid en geluk.
Tot slot moet Kants copernicaanse wending vermeld worden, oftewel het inzicht dat de voorhanden wereld niet louter door het bewustzijn wordt verinnerlijkt, maar dat de voorhanden wereld door het bewustzijn tegelijk in a priori mentale schema's wordt ondergebracht.
Hegel vroeg: wat is
weten? Het antwoord luidde: het bewustzijn is de hele realiteit en iets te weten
komen is de verwerving van een nieuw bewustzijn en dus de verwerving van een
nieuwe realiteit. Hegel verenigde daarmee de begrippen bewustzijn en realiteit in
één begrip. Hegel noemde dat begrip geest. Kant stelde het bewustzijn nog voor als een
'ding op zich' dat een externe realiteit (voorhanden wereld) moest vatten.
Hegel verwees met het verenigde begrip van bewustzijn en realiteit de
identiteitskwestie naar de prullenbak, oftewel het idee dat bewustzijn en
realiteit aan elkaar gelijk kunnen, zelfs moeten, worden gemaakt. Hegel stelt
het ultieme begrip nu juist voor als de geest die zichzelf vat. Hegel maakt
verder onderscheid tussen de individuele geest en de collectieve wereldgeest, zonder overigens afbreuk te doen aan het begrip van de geest als een afgeronde eenheid. Er bestaat daarin overeenstemming en conflict: enerzijds bouwt men voort op eerdere geesten en/of praat men
elkaar na, anderzijds eigent men zich nieuwe en afwijkende en/of eigen en oprechte begrippen toe. Het napraten is de publieke opinie. De publieke opinie is pseudokennis en een vruchtbare voedingsbodem voor (schadelijke) mythevorming. De weg naar waarheid is nu de studie van de menselijke geschiedenis, maar niet als de
droge opsomming van feiten, maar als de studie en interpretatie van opeenvolgende
(wereld)geesten.
Nietzsche vroeg: wat
als alle vermeende waarheden onwaar en zelfs schadelijk zijn? Het antwoord
luidde: alle dingen worden voortdurend door een superieure macht in een nieuw
kader geplaatst, geherwaardeerd en tot iets nieuws omgevormd en de hele
menselijke geschiedenis is een keten van steeds weer nieuwe interpretaties en
aanpassingen. Van
een min of meer lineaire ontwikkeling van (wereld)geesten zoals bij Hegel is
volgens Nietzsche dus geen sprake. Nietzsche riep op om alle vermeende waarheden
te verscheuren, om zo de wereld weer eigenlijk te kunnen aanschouwen, en van
daaruit, als een herboren individu, een nieuwe, eerlijke en oprechte wereld te
scheppen. De übermensch is niemand meer en niemand minder dan het individu dat
hierin slaagt, alle omineuze connotaties ten spijt.
Wittgenstein
vroeg: hoe treedt het weten in de wereld op? Het antwoord luidde: elk weten is
een taalspel. Elke zin (articulatie, uitspraak, uitroep, en soms dus zo kort
als één woord) is een abstractie, een beeld, van een feit. Een feit is een situatie
in de wereld. De wereld is het totaal (maar niet: de som) van alle feiten. Zinnen
zonder enige betrekking tot de wereld zijn inhoudsloos oftewel onzinnig; dat zijn louter denkbeelden.
Verder valt in het alledaagse taalgebruik op dat dezelfde zinnen in
verschillende situaties heel verschillend worden gebruikt en dat dezelfde
zinnen in verschillende situaties dus heel verschillende betekenissen hebben. Taal krijgt dus pas
betekenis in en door het alledaagse taalgebruik, en die betekenis verschilt van
situatie tot situatie. Een verkeerd begrip van taal leidt ertoe dat zinnen uit
hun verband oftewel het alledaagse taalgebruik worden gerukt, dat hun ware betekenis
door een eenzijdige en starre uitleg of definitie wordt platgeslagen, en dat de
taal van alle meervoudige en dynamische inhoud wordt beroofd. Dit
geldt met name voor woorden met een zeer meervoudige en dynamische oftewel
complexe betekenis, zoals kwaliteit, vrijheid en geluk. Maar zelfs de betekenis
van een schijnbaar eenvoudig woord zoals 'tafel' blijkt ongrijpbaar. Sla het woordenboek
er maar op na en je raakt onherroepelijk verdwaald in een woud van categorieën
en eigenschappen: een woordenboek bevat louter verwijzingen. Taal op zichzelf is kortweg betekenisloos en een zin krijgt pas betekenis in de onmiddellijke
betrekking tot een bepaald feit: taal is fundamenteel 'mededelende bepalende aantoning' (naar: Heidegger).
Heidegger
vroeg: hoe
is zoiets als weten, zelfs vragen, überhaupt mogelijk? Daarbij geldt: elk vragen is een herkennend zoeken. Het antwoord op de vraag van Heidegger luidde vervolgens:
doordat de mens fundamenteel in de wereld, in de tijd en in het men (tussen
andere mensen) existeert. Want doordat de mens in de wereld existeert, is de
wereld voor de mens ontsloten; doordat de mens in de tijd existeert, is
menselijke activiteit mogelijk (elke menselijke activiteit en daarmee het hele
wezen van de mens is geschiedmatig); en doordat de mens in het men existeert, wordt de mens bevestigd, ontkend, gekend en gevormd. Heidegger verenigt met deze begrippen de volgende dichotomieën: bewustzijn
en wereld (realiteit) (het concept van een externe realiteit blijkt nietig, en dat geldt dubbel en dwars voor alles dat daarbuiten wordt gelegd); het menselijk bestaan en de tijd (de tijd is niet langer een op
zichzelf staande achtergrond of podium van het bestaan, maar is fundamenteel
met het bestaan verweven); het individu en het men (het men is niet meer een
zelfstandig, laat staan vijandig, object voor het individu, maar het substraat en het werk van het individu). Bewustzijn en
wereld verenig ik in het begrip wereldbeeld. Dit begrip komt overeen met het
hiervoor beschreven begrip van de geest van Hegel, maar Heidegger lijkt het
zwaartepunt van dit begrip iets naar de wereld te verleggen. Deze focus leidt
ook tot een ander begrip van waarheid. Waarheid is nu geen oordeel (stelling)
meer, zoals bij Kant, maar waarheid is "de
wereld het hoofd kunnen bieden". Daarmee worden succes en falen (en
lukken en mislukken, werken en niet-werken, baat en schade, voldoening en
onvrede, vreugde en verdriet, etc.) verheven tot de belangrijkste graadmeters
voor waarheid.
In het
boek 'Het tijdperk van de Tovenaars' is beschreven dat Heidegger werd beïnvloed
door Lao Zi. En Robert M. Pirsig verwijst in zijn werken direct naar Lao Zi. Het
hoofdwerk van Lao Zi is de Dao De Jing. Bij de Dao De Jing pak ik de draad weer op.
Lao Zi vroeg:
waar leidt weten toe? Het antwoord luidde: het weten voert over de weg der
cultuur. Lao Zi onderscheidt de weg der cultuur van de weg van de mens. De weg
der cultuur is fundamenteel een uitbreiding van de wereld. Over de weg der
cultuur wordt complexiteit en ballast aan de wereld toegevoegd. De motor
achter de weg der cultuur is de rede. De weg van de mens is juist een terugkeer
naar de fundamentele existentiële toestand van de mens, kortweg dus in de wereld,
in de tijd en in het men. De weg van de mens veronderstelt leven in
en met de natuur (in tegenstelling tot natuurbeheersing), een focus op het hier
en nu (in tegenstelling tot de [geplande] toekomst) en een focus op het
individu en op menselijke relaties (in tegenstelling tot het nastreven van idealen
en het bouwen van systemen). De motor achter de weg van de mens is niet de rede maar bewustwording. En bewustwording is minstens evenzeer een kwestie van waarneming, ervaring en gevoel als een kwestie van de rede. De tabel hieronder illustreert beide aan elkaar tegengestelde
wegen. Robert M. Pirsig refereert in zijn boeken nog naar het klassieke en het
romantische wereldbeeld en het mannelijke en het vrouwelijke wereldbeeld. Er
wordt daarmee op dezelfde dichotomie gedoeld. De woorden cultuur en mens zijn
echter treffender (raker).
De weg der cultuur:
|
De weg van de mens:
|
Statisch
|
Dynamisch
|
Objectief
|
Subjectief
|
Rede
|
Gevoel,
intuïtie
|
Ratio
(berekening)
|
Willen
|
Praten,
schrijven
|
Kijken,
ervaren
|
Problemen
en oplossingen
|
Oefenen, kunnen
|
Vragen
en antwoorden
|
Het
zwervende denken
|
Waarheden
|
Acceptatie
|
Oordelen
|
Indrukken
|
Toekomstgericht
|
Hier
en nu
|
Doelen
|
Handelen
'om niet'
|
Toewerken
naar
|
Het
leven doorleven
|
Vooruitgang
|
Voortgaan
|
Revolutie
|
Evolutie
|
Visie,
ideologie
|
Wereldbeeld,
bewustzijn
|
Nut
|
Zingeving
|
Interventies,
maatregelen
|
Handelen
door niet-handelen (meebewegen)
|
Controle,
beheersing
|
Ontvouwing,
ontplooiing
|
Kennis
|
Opgeruimde
leegte (wijsheid)
|
Wetenschap
|
Overtuiging
en zekerheid
|
Procedures,
criteria, indicatoren
|
Kwaliteiten
(ongrijpbaar)
|
Systeem
|
Spontaan
(organisch)
|
Natuurbeheersing
(steden en infrastructuur)
|
Leven
in en met de natuur
|
Auto's,
bussen, treinen, vliegtuigen
|
Wandelen
|
Snelheid
|
Traagheid
|
Status
en comfort
|
Geluk
|
Prijs
|
Waarde
|
Vermaak,
pret
|
Vreugde,
voldoening
|
Consumeren
|
Toe-eigenen,
onteigenen
|
Produceren
|
Scheppen
|
Banen
|
Werk
|
Bedrijf
|
Samenwerken
|
Staat
|
Samenleving
|
Kerk
|
Gemeenschap
|
Universiteit
(instituut, gebouw)
|
Intellectuele
vrijplaatsen (vormvrij)
|
Titulatuur
|
Talent
en toewijding
|
Reputatie
|
Woord
en daad
|
IQ
|
Creativiteit
en kritisch vermogen
|
Netwerk
|
Vrienden
|
Geven
en nemen
|
Ontvangen
en verliezen
|
Fatsoen
en etiquette
|
Eerlijkheid
|
Moraal,
normen en waarden
|
Geweten
|
Wetten
en regels
|
Verstand
|
Publieke
opinie
|
Een
eigen en onderbouwde mening
|
Eeuwigheid
|
Tijdelijkheid
|
God,
hemel en hel
|
De
wereld en de mensen
|
Religie
|
Geloof
(vormvrij)
|
Angst
voor de dood
|
Begrip
van de dood
|
Drukte
|
Rust
|
De
letter (volgens de…)
|
De
geest (in de…)
|
Letterlijk
|
Tussen
de regels door
|
Gewoonten,
routine
|
Experimenteren,
proberen, leren
|
Slaafs
(het leven uitgestippeld)
|
Vrij
(het leven een zoektocht)
|
Enz.,
enz., enz.
|
Enz.,
enz., enz.
|
De
huidige Westerse maatschappij en de Westerse mens zijn het resultaat van een afgelegde
reis van honderden jaren (vanaf de Verlichting) of zelfs al duizenden jaren
(vanaf de oude Grieken) over de weg der cultuur. Wezenlijk aan de Westerse cultuur is de ideologie
van het nut.
Daarmee wordt de wereld gereduceerd tot productiefactor en wordt elk mens
gereduceerd tot consument en producent. De wereld wordt daardoor gespeend van elke kwaliteit en elk mens wordt beroofd van zijn individualiteit. Verdinglijking en vervreemding zijn de consequenties van de weg der cultuur en als louter aandelen van het collectief zijn
zinledigheid, uitputting en oververhitting ons deel. Over de weg van de mens
wordt de wereld juist weer wat de wereld eigenlijk is, namelijk een thuis. Over de weg van
de mens wordt de mens ook weer wat de mens eigenlijk is, namelijk een doel op
zich. De weg
van de mens leidt zo tot een grotere verbondenheid met de wereld en tot
een zinvoller bestaan. Een ware transitie houdt daarmee een 'omkering van waarden' in.
Elke
andere transitie dan bovengenoemde waardentransitie is een neptransitie. Voorbeelden
van neptransities zijn de energietransitie, de 'kanteling' of 'horizontalisering' van de maatschappij
en de invoering van de Omgevingswet. Zo is de energietransitie in wezen de voortgezette
benutting van natuurlijke bronnen, zonder onszelf maar af te vragen waarom, waarvoor
of waartoe? De veronderstelde 'kanteling' of 'horizontalisering' van de maatschappij is in wezen de overdracht
van de macht naar een nieuwe economische en hoogopgeleide elite. En de
omgevingswet kan worden uitgelegd als het codificeren van een neoliberaal
gedachtegoed en als de schone schijn van een terugtredende overheid. Daarbij komt:
de mensen die dit gedachtegoed uitdragen, hebben het idee van de
maakbare samenleving bij het vuil gezet, en kloppen zich daarom ook maar al te graag op de
borst, maar hebben niet door dat ze dat idee stomweg hebben vervangen door het idee van het
maakbare (zelfstandige, welwillende en ondernemende) individu. Los daarvan is de
wet maar een dode letter als niemand zijn werk goed doet. En mocht iedereen zijn
werk wel goed doen, dan vormt de wet juist een hinderlijk obstakel. Aan elke
wet kleeft bovendien de smet van de bepaaldheid en de smet van een zekere macht. Daarmee
negeert elke wet de complexiteit van de wereld en doorkruist elke wet de bevoegdheden van het individuele geweten en het individuele verstand.
Máár
het alternatief voor de weg der cultuur, de weg van de mens, leidt op haar
beurt tot o.a. radicale individualisering, isolatie, desillusies en depressies. Bovendien geldt: de
mens kan niet, en wil niet, omgaan met de zijn of haar gegunde vrijheid. De
mens is daarvoor ten eerste niet nobel of verantwoordelijk genoeg, de mens is
juist vaak wreed of gemakzuchtig, en de mens wil het liefste dat het leven voor
hem of haar wordt uitgestippeld, de mens wil dus in zekere zin een slaaf zijn (naar: Dostojevski). Ook in de Westerse
wereld is de mens een gewillige slaaf, namelijk slaaf van het collectief en van
de publieke opinie. Afgezien van de nadelen van de weg van de mens biedt de weg der cultuur op zichzelf ook voordelen, zoals
het verlichten van materiële armoede, de genezing van de zieken, de ontdekking
van nieuwe 'werelden' en het indammen van schadelijk bijgeloof en pseudowetenschap.
Kort en goed geldt daarom: niet één radicale weg, noch de ontmenselijkte weg der
cultuur, noch de ongeletterde weg van de mens, leidt tot heil op aarde.
Pirsig
verenigt de begrippen cultuur en mens in het begrip kwaliteit. Kwaliteit is
voor Pirsig synoniem voor waarheid. Dat wil dus zeggen: alles is meer of minder objectief bepaald en meer of minder
subjectief bepaald en daarmee meer of minder waardegeladen; alles is ook meer of minder statisch en meer of minder dynamisch; meer
of minder cultureel bepaald en meer of minder individueel bepaald; meer of
minder rationeel of systematisch bepaald en meer of minder gevoelsmatig bepaald; meer of
minder a priori bepaald en meer of minder a posteriori bepaald; etc. Dit moet
echter nadrukkelijk niet worden verstaan als de voorbereiding van de
formulering van een 'derde weg'. Elke weg en dus ook een zekere derde weg bestaat namelijk louter als begrip, als louter een woord en dus
alleen als een abstractie. Ze hebben elk geen wereldlijk evenbeeld. En als a
priori samengesteld begrip, als tegenstelling en als synthese, bestaan ze
alleen als zuiver idee, als inbeelding. Een ware transitie vereist daarom ook een
nadere kritiek van de rede.
Heidegger
verenigt de begrippen rede en taal. Taal treedt enerzijds op als de
veruiterlijking van de rede. Anderzijds is de rede het naar betekenissen
articuleren van de menselijke existentiële toestand, en dus van elk feit. De
rede treedt dus onmiddellijk op als taal, en andersom. Daarmee wordt niet
bedoeld dat rede en taal aan elkaar identiek zijn. Dat zou betekenen dat mensen
zich foutloos uitdrukken en ook foutloos communiceren. Het tegendeel is waar:
in het praten en het schrijven wordt hetgeen men wil zeggen of schrijven altijd
op enige manier vervormd, ook worden er bewust of onbewust altijd dingen
achterwege gelaten en worden het gezegde en het geschrevene door anderen altijd
op verschillende manieren geïnterpreteerd. Wat wel wordt bedoeld, is: taal
wordt continu verinnerlijkt en veruiterlijkt en zo (of: pas dan) krijgt de
wereld (en dus meer precies: een wereldbeeld) betekenis.
Taal 'werkt' verder op twee manieren. In de eerste plaats treedt de taal op als een intellectueel
mes (naar: Pirsig). De taal
ontleedt dan de complexe wereld in hapklare brokken en verheft die brokken tot
algemene begrippen. Die algemene begrippen zijn abstracties. De
verschijningsvormen van die abstracties zijn onder meer categorieën, eigenschappen
en relaties (verbanden). Dit snijmechanisme werkt, door de scherpe grenzen die
ze trekt, polarisatie, oftewel de schepping van tegenstellingen, in de hand. De
taal creëert zo een wereld die bestaat uit abstracties en abstracte tegenstellingen.
Hierdoor worden intrinsieke eigenschappen van de complexe wereld, zoals meervoudigheid,
veranderlijkheid en gradaties, ontkend. Tegelijk "wordt aan het geheel voorbijgegaan met een verblinding die niets
minder dan verbijstering verdient” (Dostojevski). Zo verwordt de wereld tot een
systeem van natuurwetten, verwordt de mens tot een verzameling kwanta, verwordt
het individu tot een set eigenschappen, verwordt het menselijk leven tot een reeks
(geplande) activiteiten en verworden kwaliteiten tot kwantiteiten (eenheden). Deze
wereld is een verdubbelde wereld, een schimmenwereld, en de mens ziet de wereld
nog als door melkglas. En de mens praat en praat en denkt dat in het gepraat
alles wordt beslist. Maar niets is minder waar.
In de
tweede plaats treedt de taal op als een creatief kunstenaar. De taal creëert
dan zuivere ideeën. A priori gelegde verbanden tussen begrippen zijn ook
zuivere ideeën. Zo creëert de taal een heel nieuwe en zinledige ideeënsfeer bovenop
de reeds verdubbelde wereld. En de mens brengt voortdurend ideeën voort en
denkt dat in al die ideeën waarheden schuilen. Maar wie denkt dat een idee
zonder meer, ook al is het denken daarbij tot het uiterste gedreven, ook maar
iets bewijst of openbaart, houdt zichzelf en alle anderen alleen maar voor de gek.
Bij
taal moet ook nog de volgende kanttekening worden geplaatst: taal is niet
neutraal. Ten eerste is er de bewuste of onbewuste machtsbeïnvloeding door het
dominante taalgebruik oftewel het discours en meer precies door o.a. de daarin
verweven stereotypen en vooroordelen. Ten tweede bevat taal impliciete of
intrinsieke waardestructuren. Zo worden algemeenheden (en dus de taal) verheven
boven afzonderlijke feiten (en dus de waarneming en de ervaring); wordt de rede verheven boven
het gevoel; de wetenschap boven het geloof; geld boven waarde; de maatschappij
boven het individu; nut boven zingeving; en het menselijk perspectief boven elk
ander perspectief. Zelfs een pleidooi voor redelijkheid komt mij daarom nu dogmatisch voor.
Een
ware transitie gaat dus verder dan een waardenkritiek en een waardentransitie. Een ware transitie houdt ook in dat de
taal en dus de rede wordt bedwongen. Maar de mens is fundamenteel een talig wezen en voor het
bedwingen van de taal staat de mens alleen de taal zelf ter beschikking. De
knopen die door de taal worden gelegd en de mist die door de taal wordt
opgetrokken, moeten derhalve middels de taal zelf worden ontward en verdreven. Dit
begint met een kritisch taalgebruik: bevrijd jezelf van alle door jezelf of
door anderen opgelegde en ingeprente verhalen, ideeën, oordelen, stellingen,
theorieën, dogma's, mythen, vooroordelen, doelen, wetten, regels, systemen,
methoden, et cetera. En streef tegelijk naar een trefzeker en eerlijk (eigenlijk, oprecht) taalgebruik. Praktisch gezien betekent het eerste een taalstrijd en het laatste juist een terughoudend taalgebruik.
"Terwijl de waarheid aanklopt zeg je: 'Ga weg, ik zoek de waarheid', en daarop gaat hij weg. Raadselachtig." (Robert M. Pirsig)
"Terwijl de waarheid aanklopt zeg je: 'Ga weg, ik zoek de waarheid', en daarop gaat hij weg. Raadselachtig." (Robert M. Pirsig)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten