zondag 30 juli 2017

Praten neurologen met economen? Een nieuwe analogie voor het brein en het (zelf)bewustzijn.

Dit verhaal borduurt voort op: https://intellectuelevrijplaats.blogspot.nl/2017/07/zijn-wij-ons-brein-en-waar-is-de-geest.html.

Sacks was klaar met de computeranalogie voor het brein en het (zelf)bewustzijn. Nieuwe analogieën die hij noemde, zijn: een soort Verenigde Naties, waarbij tientallen stemmen met elkaar praten, die door talloze ambtenaren met informatie gevoed worden, of een orkest zonder dirigent. Maar reeds het feit dat er twee analogieën werden genoemd, geeft aan dat er nog niet één bevredigende nieuwe analogie is. Toen dacht ik: zoals elk huishoudboekje niets zegt over de totale economie, zegt de totale economie nog niets over elk huishoudboekje, maar het handelen van producenten en consumenten brengt de totale economie voort en de totale economie beïnvloedt het handelen van producenten en consumenten, en in een grote, complexe economie kunnen kleine gebeurtenissen grote en onverwachte effecten hebben, terwijl grote gebeurtenissen geabsorbeerd kunnen worden en maar een rimpeling veroorzaken. Dus: is de economie, of de hele maatschappij, geen goede analogie voor het brein en het (zelf)bewustzijn? Beide dingen zijn organisch, dynamisch, complex, altijd in ontwikkeling, worden van onderaf groot gebracht, maar zijn meer dan de som der delen, en er is sprake van wederkerigheid. En alles dat is, had anders kunnen zijn. 

Het verschil tussen het (zelf)bewustzijn en de economie of de maatschappij is dat de deeltjes niet of wel zelf denken. Maar dat lijkt mij geen wezenlijk onderscheid, maar een onderscheid in niveau's of mate van complexiteit: van leven zonder bewustzijn naar leven met bewustzijn, naar leven met zelfbewustzijn, naar leven met collectief (zelf)bewustzijn. Dit is overigens geen argument om ook het werk van de mens helemaal als product van de natuur of de evolutie te beschouwen, of helemaal te bestempelen als toevallig of willekeurig werk, want de mensen werken doelgericht en de mensen zijn niet blind.

Aanvulling op 31-07-2017: Sacks schreef over neuraal darwinisme, lang geleden las ik al over een soort economisch darwinisme (zie het werk op onderstaande foto). Bovenstaande analogie komt dus niet uit de lucht vallen. In onderstaand werk wordt afgerekend met de klassieke, modelmatige, soms statische economische theorieën, en komt daarvoor een theorie in de plaats die leentjebuur speelt bij de evolutietheorie en die de economie benadert als organisch, complex ding.

vrijdag 28 juli 2017

Mosterd na de maaltijd. Of vier argumenten inzake orgaandonatie.

Het laatste woord
Als het gaat om het recht op zelfbeschikking of het recht wat betreft lichamelijke integriteit, dan behoren die rechten alleen toe aan het individu. En de wil van het individu is de inhoud van die rechten. En die rechten vervallen niet met de dood, maar die rechten verdampen met de dood, inclusief hun inhoud. Want in de dood, in de leegte, bestaat niets, ook geen zeggenschap over het lichaam of een ander willekeurig recht. En in de leegte kan ook helemaal niets door iemand anders worden toegeëigend, ook geen zeggenschap over een dood lichaam, en wie denkt zeggenschap te hebben over (de onderdelen van) een dood lichaam, gaat over lijken. De uitzondering hierop is een nabestaande, of een ander specifiek persoon, die zich de wil van een dode herinnert en/of namens de dode mag spreken. En als die mensen niet bestaan, of zij komen er niet uit, dan is er geen laatste woord, geen besluit en geen toestemming voor donatie. In de nieuwe donorwet is dit omgekeerd: daarin wordt gesproken voor iedereen en wordt begonnen met "geen bezwaar".

De keuze
Orgaandonatie na de dood is een complex en gevoelig onderwerp en daarover bestaan veel religieuze, ethische en medische argumenten, zowel voor als tegen, en vragen of open eindjes (1). Het hersendoodcriterium en het hersendoodprotocol (2) beschouw ik als de meest netelige kwesties. Maar uit die brei word ik nog niet wijs, en mij schijnt dat weinig mensen er wijs uit worden, hoewel er wel mensen zijn met stellige standpunten. Maar ik weet dat alle argumenten en bezwaren verdwijnen op het moment dat je zelf in de kreukels ligt en je een nieuw orgaan nodig hebt. Dan weet je onmiddellijk wat je wilt of wat goed is. En dat kwartje kan elke kant op vallen: er zijn ook mensen die nieuwe organen weigeren. En alle argumenten zijn dan, zowel bij acceptatie als weigering, nog slechts opsmuk bij een reeds genomen besluit. En ik vermoed dat de nabestaanden van een donor, als zij moeten kiezen, ook onmiddellijk weten wat ze willen of weten wat goed is, wat dat dan ook is, ondanks de zeer ingewikkelde keuze die van hen gevraagd wordt en de twijfel die ze misschien nog wel een leven lang ervaren. Men kapt het afwegen en de twijfel op een gegeven moment 'gewoon' af, en men moet dat wel doen, want er bestaat geen consensus en ook geen oneindige bedenktijd, en men maakt dan een keuze. Maar een individu die zich bij leven al dan niet wil laten registeren als donor, ervaart de tijdsdruk van de ontvanger of de nabestaanden niet. Hij of zij kan inzake deze complexe kwestie wikken en wegen en tot nieuwe inzichten komen totdat de dood zijn of haar wikken en wegen afkapt. In dat geval luidt de ultieme vergissing als volgt: "als er straks 'geen bezwaar' staat, kunnen nabestaanden denken: als mijn naaste wel bezwaar had gehad, dan zou die dat wel hebben aangegeven" (3), vergezeld door "laat het even weten" (4).

De plicht
Nog los van de speciale gevallen waarin mensen wilsonbekwaam zijn, beroepen mensen zich op het recht om (niet) te kiezen, in dit geval tussen "ja" (wel donatie) en "nee" (geen donatie). Daarachter schuilt de wil om niet te kiezen, geboren uit bovengenoemde twijfel of de angst om de verkeerde keuze te maken, en misschien wel de wens om te leven in een wereld waarin orgaandonatie helemaal niet bestaat. Maar het recht om (niet) te kiezen is in het huidige en het nieuwe donorsysteem nietig, omdat, als je bij leven geen keuze bekend maakt, je nabestaanden de keuze moeten maken. En als zij niet kiezen, moet dat leiden tot een definitief "nee" (geen donatie) (zie de eerste alinea). Niet kiezen brengt dus de mogelijkheid met zich mee dat men een naaste opzadelt met een duivelse keuze, en die bevindt zich dan vaak al in een moeilijke situatie. Binnen het huidige en het nieuwe systeem heeft men dus een plicht jegens een ander: door zelf te kiezen, wordt een ander ontlast. Je kunt dit echter beschouwen als een weeffout in het huidige systeem, waarin niet de mogelijkheid bestaat om de vraag "wilt u doneren?" te ontwijken. Anderzijds kan men er niet zonder meer vanuit gaan dat iemand die geen keuze heeft gemaakt, de vraag had willen ontwijken of niet wil doneren. Achter het recht om (niet) te kiezen of achter onbekende keuzes schuilen namelijk ook desinteresse en luiheid. Om daar achter te komen, moet dus eerst de vraag "wilt u het over orgaandonatie hebben?" gesteld worden. Maar de dode kan deze vraag niet beantwoorden en voor de nabestaanden geldt: deze vraag stellen is al over orgaandonatie beginnen en hun "nee" moet leiden tot een definitief "nee" (geen donatie). De last van nabestaanden kan worden verlicht als iedereen tijdens zijn of haar leven de vraag zelf beantwoordt, want tussen "we hebben het er nooit over gehad" en "hij/zij wilde er niets van weten" schijnt veel licht. Zodoende heb je dus de plicht om kleur te bekennen. Als je dat niet doet, is het recht om (niet) te kiezen een stom en nietig recht. Niettemin behoudt men het recht om de ja/nee vraag te ontwijken of om daar simpelweg niet uit te komen. Rationeel gezien geldt wel dat, als men de ja/nee vraag ontwijkt of die vraag niet beantwoordt, dit naar een "nee" (geen donatie) moet leiden. Maar doet een "nee" onder voor een "ja"?

De cijfers
Er zijn in 2017 ruim 3,6 miljoen geregistreerde donoren, waarvan ongeveer 0,75 miljoen met donatiebeperkingen (5). In 2014, 2015 en 2016 overleden in Nederland jaarlijks in totaal ongeveer 140.000 - 150.000 mensen (6). In dezelfde jaren vonden jaarlijks ongeveer 1.200 - 1.300 transplantaties plaats (7). De wachtlijst bevat in die jaren elk jaar ongeveer 1.000 personen (7). Vooral voor longen en hart is het aantal mensen op de wachtlijst groter dan het aantal transplantaties (8). De gemiddelde wachttijden zijn per type orgaan orde grootte één of twee jaar, met uitschieters naar meerdere jaren (9). In 2012 stierven er in Nederland ruim 90 mensen die op een wachtlijst stonden, in 2016 ruim 60 (10). Het aantal aangemelde donoren voor donatie was jaarlijks ongeveer 300 - 350 (11). Het totaal aantal donoren van wie organen getransplanteerd zijn, is in die jaren jaarlijks ongeveer 230 - 270 (11). Kortom, de kans dat jij thuis overlijdt, of op een willekeurig andere plek dan een operatiezaal, en dat jij geen donor wordt, ook als je als donor bent geregistreerd, lijkt mij levensgroot, en met een "ja" doen we dus niet allemaal direct afstand van onze organen - dat is een onterecht angstbeeld, nog los van de zorgvuldigheid die men verplicht is te betrachten rondom orgaandonatie (12). Deze cijfers tonen mijns inziens ook: met een "ja" kun je een wezenlijk verschil maken, meerdere levens verbeteren of zelfs redden, maar een "nee" is ook gewoon een optie, daar steekt geen kwaad in, het is niet direct een streep door iemands rekening, behalve wanneer een nabestaande op de IC staat en een besluit moet nemen, maar zo'n situatie kun je dus zelf voorkomen.

Standpunt
De nieuwe donorwet is niet fraai: mensen worden tot een keuze gedwongen inzake een complexe kwestie, waarin "ja" en "nee" allebei goed zijn en "ik weet het niet" ook telt. Maar de nieuwe wet kan ook worden voorgesteld als het resultaat van desinteresse en het verzaken van ieders plicht om kleur te bekennen (ofwel het al dan niet bespreekbaar willen maken van orgaandonatie) en/of om een zelfbewuste keuze te maken. Maar die plicht is tegelijk ook de manier om je te ontworstelen aan de greep van de wet, ongeacht je kleur of keuze. Dit betekent niet dat je jouw kleur of keuze aan de grote klok moet hangen; je weet zelf bij wie je moet zijn.

Aanvulling: het "voor wat, hoort wat"
Heeft iemand die "nee" kiest zelf nog recht op nieuwe organen? Daarvoor geldt: een postmortale donor krijgt niets terug, voor hem of haar bestaat geen "voor wat, hoort wat". En veel argumenten tegen orgaandonatie, veelal religieuze of spirituele argumenten, verdwijnen als sneeuw voor de zon nadat men zelf of een naaste een transplantatie heeft (zien) ondergaan, of men krijgt na transplantatie het gevoel iets terug te willen doen. Een "nee" kiezer zal zich dan misschien bekeren. Dan is het ook nog maar de vraag of een getransplanteerde nog wel als donor geschikt is of ooit in de situatie komt dat zijn of haar organen kunnen worden gedoneerd. Kortom, "voor wat, hoort wat" is (ook) vooral theorie. En mensen hun recht op nieuwe organen ontzeggen omdat ze "nee" kiezen, is hen het mes op de keel zetten. Praktisch gezien geldt wel dat niemand meer geholpen of gered wordt als niemand meer "ja" kiest. Zo bezien, is een "ja" jezelf wegcijferen en in het diepe springen, en een "nee" is de overwinning van het geloof, het wantrouwen, de angst of de twijfel. Een "nee" is zodoende gerechtvaardigd, maar een "ja" levert ook nog iets op.


(1) https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33506_initiatiefvoorstel_pia
(12) https://www.transplantatiestichting.nl/medische-procedure/donatieprocedure/hoe-werkt-orgaandonatie

Op 29 juli 2017 16:00 is een nieuwe versie van deze tekst gepubliceerd, met belangrijke wijzigingen. De aanvulling is op 31-07-2017 gepubliceerd. En op 01-08-2017 heb ik (toch) het plaatje toegevoegd.

woensdag 26 juli 2017

Wc-papier is ook een passie en tien andere wijsheden die op een velletje passen.

Hegel leert dat de poging om algemene relaties, verklaringen en doelen te vinden, moet worden beschouwd als een gedachte die zijn taak niet kent. En Wittgenstein stelt dat alle verklaring moet worden vervangen door beschrijving. Dat kan ik allebei beamen, maar het stelt me nog niet tevreden. Dus: wat is de taak van de filosoof?

De gangbare betekenis van filosofie is: liefde voor wijsheid. Toen ik nog geen ervaring had met filosofie, scheen mij dit slechts een holle leus, zoals men nu allerlei zaken fantastisch voorstelt en men voor bijna alles een passie schijnt te hebben, zelfs voor wc-papier (Google maar). Maar al doende ontwikkel ik een rijk begrip van mens en maatschappij, wentel ik mij in dat begrip en kan ik er geen genoeg van krijgen.

En als anderen dan een poging doen om iets te zeggen over filosofie in algemene zin, dan hoor ik vaak: het zijn maar meningen. Of: de ene filosoof zegt dit, en de ander zegt dat. Maar mensen die dat zeggen, schijnen mij volslagen onbekend met filosofie. Want alles dat ik lees, denk of schrijf, zijn bouwstenen en gereedschappen voor een rijker begrip. En filosofen die polemiseren, bouwen vooral voort op het werk van een ander.

Zo openbaart zich voor het eerst de taak van de filosoof: het realiseren van een zo rijk mogelijk begrip. Geen absoluut begrip, al is het maar omdat er dan geen werk meer overblijft waaraan de filosoof vreugde en plezier beleeft. Een prettige bijkomstigheid is: door de realisatie van een steeds rijker begrip verheft hij zijn complexe wereld tot een draaglijker wereld, een wereld in rust. De voorheen holle leus transformeert zo tot een definitie met een diepe betekenis.

Maar dit is nog maar een praatje voor de vaak en daarom volgt nu een illustratieve opsomming en samenvatting van tien inzichten of gereedschappen die ik - tot nu toe - heb opgepikt.

1 In een complexe wereld is het geheel meer dan de som der delen, zijn het geheel en de delen vloeibaar, en zijn wij elk maar een deeltje. En van Taleb leerde ik dat, in een complexe wereld, kleine gebeurtenissen of gebeurtenissen met een kleine kans een grote impact kunnen hebben en dat wij niet goed zijn in het voorspellen van dergelijke gebeurtenissen. En dat wij ook niet goed zijn in het achteraf verklaren van belangrijke gebeurtenissen. Zo kan het sleutelen aan de economie en de maatschappij tot belangrijke maar onverwachte effecten leiden en wordt de geschiedenis altijd weer herschreven. Het begrip bestaat dan niet in het doorgronden van die complexiteit, als dat al mogelijk is, maar schuilt in de acceptatie en benutting van die complexiteit. Zo adviseert Taleb om risico's te nemen en je kop boven het maaiveld uit te steken, als je succes of rijkdom tot doel hebt. En daarvoor hoef je de wereld dus niet van voor tot achter te begrijpen.

2 Van Kahneman leerde ik dat mensen in het dagelijks leven in de regel sneller oordelen en besluiten dan zij nadenken of afwegen, of oordelen en besluiten zonder na te denken of af te wegen. Dat is in veel gevallen effectief en efficiënt en in het dagelijks leven dus voldoende, maar begrip ontstaat pas als men er goed voor gaat zitten.

3 Van Wittgenstein leerde ik dat wij met de taal niet de wereld, maar onze gedachten beschrijven. En enerzijds wordt de wereld in gedachten en in de taal geabstraheerd of gemodelleerd. Anderzijds krijgen in de taal onwerkelijke of niet-wereldlijke gedachten en ideeën een naam en wordt zo de (gedachte) wereld uitgebreid. Zo worden wij door de taal misleid, want enerzijds doet de taal afbreuk aan de schier oneindig gevarieerde wereld, en anderzijds creëren wij in de taal dingen die niet werkelijk of wereldlijk zijn. De taal legt een sluier over de wereld, maar wij kunnen die sluier niet afdoen. Begrip ontstaat dan pas als men de (uit)werking van de taal begrijpt.

4 Van Nietzsche leerde ik dat de rede nihilistisch is, ofwel dat alle waarvoor? en waarom? tot het lege niets leiden, als men maar consequent is en doorzet. En dat de mensen zichzelf al hun redenen en al hun goed en kwaad gaven en dat de rede een machtsinstrument is of kan zijn. Kortom, alles dat is, had dus ook anders kunnen zijn. Begrip ontstaat dan pas als men ook het vanzelfsprekende of het gewone aan de kaak stelt. Overigens zonder alles aan de kaak te stellen: stel geen vragen die je niet kan of niet hoeft te beantwoorden.

5 Van Horkheimer en Adorno leerde ik onderscheid te maken tussen de nuttige rede en de reflecterende rede. En ik leerde dat de nuttige rede de reflecterende rede kan verdringen, waardoor vooruitgang tegelijk ook achteruitgang betekent. Ook leerde ik dat wij niet geheel vrij zijn, en dat onze onvrijheid ons niet door vreemden is opgelegd, maar het doen is van allen, van het collectief. Begrip ontstaat dan pas als men in vrijheid denkt, zonder baas en zonder opdracht of duidelijk doel, en los van het collectief. Het collectief en de nuttige rede moeten wij echter niet afzweren, ze vormen de hefboom waarmee we ons leven verbeteren en waarmee wij ieders mogelijkheden vergroten.

6 Van Hegel leerde ik dat het bewustzijn alle realiteit of de hele wereld is, of dat alle realiteit subjectief is, maar dat ieders realiteit nog geen waarheid is. En dat alles in een positieve en negatieve betrekking kan worden beschouwd en dat elke (on)waarheid het zusje of broertje is van een andere (on)waarheid. Begrip ontstaat dan pas in het bewuste verscheuren van je wereld, door je eigen waarheden en onwaarheden en je eigen goed en kwaad om te draaien. Maar werkelijke waarheid en werkelijk goed en kwaad worden niet door een enkeling voortgebracht.

7 Alle inhouden, willekeurig welke, hebben de smet van de bepaaldheid, van de enkeling en zijn persoonlijke wereld, aan zich. En de loop van de wereld, of hetgeen dat op enig moment is, is reeds goed, omdat dat juist het doen van allen is. De loop van de wereld voorstellen als van jezelf vervreemd, is het begin van een gevecht tegen de bierkaai, een strijd van de enkeling tegen de rest. Horkheimer en Adorno leerden mij ook al dat de maatschappij de maatschappij leidt. Hiermee is nog niet gezegd dat we achterover kunnen of moeten leunen.

8 Van Gude en Hegel leerde ik dat perfectie of een ideaal fictie is, omdat haar waarheid erin bestaat om aan de werkelijkheid tegengesteld te zijn. Kalme vernieuwing met behoud van het goede is dus het hoogst haalbare en misschien ook het hoogste streven. En van Vullierme leerde ik dat het immoreel is, of tenminste schijnheilig, om anderen een ideaal of moraal op te leggen die je niet in de eerste plaats aan jezelf oplegt. Als je de wereld wilt verbeteren, moet je dus in de eerste plaats werken aan jezelf. En ook handelen en spreken, dat leert Hegel, want zonder handeling of gesprek heeft bovenstaand streven geen werkelijkheid en is het net zo leeg als elk ander ideaal. Je geweten, of het onmiddellijke (her)kennen van goed en kwaad, is een soort gids en rechter bij het handelen en spreken. Je geweten komt echter niet uit de lucht vallen, maar is een door waarneming en ervaring ingesleten geheugen (een ingebrand geheugen, zou Nietzsche zeggen).

9 Sacks en zijn collega's bevestigen dat het leven 'slechts' vorm is en dat wij haar, tot op zekere hoogte, zelf inhoud geven. Enerzijds is het bewustzijn een transcendent product of resultaat van ons brein, ons lichaam, of de natuur, en zijn wij daaraan overgeleverd. Anderzijds geven waarneming en ervaring mede vorm aan de werking van ons zenuwstelsel en ons brein en dus aan ons bewustzijn. En zo brengen wij onze eigen individuele, persoonlijke wereld mede zelf en met zijn allen voort. Het bewustzijn als geheel is de vereniging van beide kanten en dus het geheel van waarneming, ervaring en de natuur (de delen). Dat geheel is complex: er zijn oneindig veel verschijningsvormen van het bewustzijn, door oneindig veel mogelijke verbindingen tussen (en in) de delen en oneindig veel variaties op de delen. Die complexiteit kan dus niet absoluut worden doorgrond. Het begrip van die complexiteit schuilt daarom mede in de acceptatie van die complexiteit, of het besef dat we niet alles kunnen voorspellen en verklaren en dat sleutelen aan de natuur en het lichaam in veel gevallen een precaire bezigheid is.

10 Taleb wees mij nog hierop: de bibliotheek der ongelezen boeken is groter dan de bibliotheek der gelezen boeken, en schier oneindig bovendien. En van Hegel leerde ik: elk nieuw begrip is een nieuw bewustzijn, dat zelf weer een nieuw begrip en een nieuw bewustzijn voortbrengt. Een absoluut begrip lijkt daarmee onbereikbaar en er kan niets geweten worden wat niet (in het bewustzijn) ervaren wordt. En elke nieuwe generatie kan voortbouwen op het werk van de vorige, maar ik stel mij geen mensheid of algemene wereldgeest voor die steeds hoger reikt, iets dat Hegel wel lijkt te suggereren. Ik zie vooral heel veel individuen ploeteren en elk hun eigen begrip voortbrengen. En met elk nieuw leven wordt dit proces herhaald. Het werk van vorige generaties biedt dan ten hoogste een voordeeltje. En van alle individuen werken de filosofen het hardst aan hun begrip en reiken zij dus het hoogst. Maar het is daarom ook het lot van de filosoof om, tijdens zijn leven, niet begrepen te worden en misschien een buitenbeentje te zijn. Zo is een zo rijk mogelijk begrip niet alleen het hoogst haalbare en levert het niet alleen vreugde en plezier op, maar is het daadwerkelijk ook een taak.

zaterdag 22 juli 2017

Zijn wij ons brein en waar is de geest?

Jarenlang vergeleek ik de hersenen met een computer en de geest met het emergente resultaat van de werking van die computer. De analogie met een computer bevatte een waarheid: namelijk dat eenvoudige, basale processen kunnen leiden tot een resultaat die (veel) meer is dan de som der delen. Maar de analogie was in veel opzichten ook "oppervlakkig en irrelevant": de hersenen worden in deze analogie beschouwd "als een mozaïek van orgaantjes, elk met een specifieke taak, die op een bepaalde manier onderling in verbinding staan" en "het zenuwstelsel wordt gezien als vast en onveranderlijk, met vaste toepassingsgerichte gebieden voor elke functie", en die generalisaties doen geen recht aan de "ingewikkelde biologie en chemische mechanismen die door natuurlijke selectie in de loop van miljoenen jaren zijn ontwikkeld" en de analogie verklaart niet hoe mensen leren en een persoonlijkheid ontwikkelen en verklaart ook geen complexe ziektebeelden, waarover Sacks in zijn eerdere boeken schrijft.

Voor Sacks is de theorie van het neuraal darwinisme een openbaring. In die theorie is, buiten de "basale neigingen t.a.v. voedsel, warmte en contact met andere mensen", in de hersenen "heel weinig voorgebouwd of voorgeprogrammeerd" en is "een groot deel van de hersenschors plastisch, pluripotent onroerend goed, dat (binnen zekere grenzen) kan dienen voor welke benodigde functie dan ook". En door ervaring en experimenteren worden "bepaalde neurale verbindingen of constellaties in het zenuwstelsel versterkt en andere verzwakt of beëindigd". Zo zijn de hersenen "in wezen constructief of creatief" en wordt "met elke waarneming (en ervaring) iets gecreëerd" en zijn de hersenen in mijn ogen lijdend voorwerp af.

Door waarneming en ervaring worden "bepaalde neurale groepen in de hersenen geselecteerd en wordt daarvan de activiteit vergroot". De neurale groepen zijn "weer georganiseerd in grotere eenheden, of mappen, die met elkaar in onafgebroken verbinding staan, in voortdurend veranderende, onvoorstelbaar complexe, maar altijd betekenisvolle patronen". Die mappen worden door waarneming en ervaring gecreëerd en er vindt "een selectieve versterking plaats van succesvolle mappen, succesvol in de zin dat ze hebben bewezen de nuttigste en sterkste te zijn voor het construeren van de realiteit". En "dankzij terugkerende signalering (de integratie en generalisatie van waarnemingen en ervaringen) kunnen de hersenen een onderverdeling in categorieën maken, om die daarna opnieuw in te delen enzovoort". "Ordenen naar categorie is (dan) de voornaamste taak van het brein en een dergelijk proces is het begin van een immens, almaar stijgend pad, waardoor steeds hogere niveaus van denken en bewustzijn mogelijk zijn".

"Zoogdieren, vogels en sommige reptielen beschikken over een primair bewustzijn: het vermogen om mentale beelden te zien die ze erbij helpen zich aan te passen aan complexe en veranderende omgevingen", dit vermogen hing af van de "komst van een nieuw type neuraal netwerk in de evolutie, waardoor immense parallelle onderlinge verbindingen tussen neurale mappen mogelijk werden". Een nog hoger niveau van prikkeloverdracht brengt "een hoger bewustzijn voort, het vermogen om te generaliseren en te reflecteren, en om verleden en toekomst te herkennen, zodat uiteindelijk een bewustzijn van zichzelf wordt bereikt, het besef een individu te zijn in de wereld". Terzijde: zo bevat de computeranalogie toch nog een waarheid, namelijk dat een complexer of groter netwerk tot een grootser resultaat kan leiden.

Volgens Sacks houdt bovenstaande in "dat we zijn voorbestemd, of we willen of niet, tot een leven van uniciteit en zelfontwikkeling, tot het creëren van een individuele, persoonlijke wereld en eigen specifieke wegen in het leven".

Dus: zijn wij ons brein? Ja en nee: wij zijn overgeleverd aan ons brein en ons lichaam, maar we hebben ook invloed op wie wij zijn en we brengen onze geest, ons hele zelf, mede zelf voort. En: waar is de geest, is die (ergens) in het brein? Ja en nee: onze geest kan niet bestaan zonder ons brein, maar hij bestaat op zichzelf, als afgerond geheel, alleen in onze gedachten, spreken en handelen.

donderdag 20 juli 2017

De rangorde der waarden.

De waarden top 3:
1 Het leven, vorm en voorwaarde voor alle inhoud
2 De vrijheid, of de mogelijkheid om het leven zelf inhoud te geven
3 Het collectief, of de hefboom om het leven van allen te verbeteren en om de mogelijkheden van allen te vergroten

Iets minder abstract en ter illustratie:
1 Gezondheid, veiligheid en een algemeen welbehagen
2 Zingeving en zelfontwikkeling
3 Nut en welvaart

En, met een knipoog naar Hegel, alsook Horkheimer en Adorno, lijken het collectief en het nut mij zo geen gruwel meer.

Op basis van het verhaal d.d. 25-08-2017 kunnen de rechtsstaat en de democratie als nummers vier en vijf aan bovenstaand rijtje worden toegevoegd.

woensdag 19 juli 2017

Omaha Beach.

Enerzijds dacht ik: het is goed dat de Fransen en de Amerikanen zich veel moeite troosten om de herinnering aan de strijd tegen de nazi's levend te houden, want de geschiedenis moet gekend worden en de nazi's waren slecht nieuws en de oorlog was groot nieuws. Anderzijds dacht ik: de potsierlijke, soms monsterachtige monumenten (niet op deze foto) en de dikdoenerij over moed, opoffering, vrede, vrijheid en goed vs. kwaad zijn verheerlijking van de doden, van de oorlog en de dood.

De doden offeren echter niets op, want in de leegte wordt niets gemist (en bestaat ook geen glorie, vrede en vrijheid). Misschien wordt de synthese bereikt als men zich afvraagt: welk ideaal, waaronder je eigen vrijheid, is mij het leven van mijn vader, broer, een vriend of een andere naaste waard? Maar reeds de poging om op die vraag een positief antwoord te vinden, lijkt mij inhumaan.

Dit betekent niet dat de strijd tegen de nazi's niet was gerechtvaardigd. Dat was een strijd tegen een misdadige, moorddadige agressor en daarmee was die strijd gerechtvaardigd. Het gaat mij om de inhoud van het herdenken.

Wie zich in de geschiedenis verdiept, leert dat de oorlog een lange aanloop kent en vele vaders heeft, ook buiten Duitsland, en dat er vooral veel slachtoffers zijn, aan beide zijden. De focus op de geallieerde doden en de triomferende idealen schijnt mij dan kortzichtig. En wie zich in de filosofie verdiept, leert dat het leven vorm en voorwaarde is voor alle inhoud en elk ideaal en dat er dus niets groter is dan het leven. De verheffing van een ideaal, willekeurig welke, boven een leven, schijnt mij dan de wereld op zijn kop.

De oorlog moet dan niet worden voorgesteld als een strijd tussen goed en kwaad, maar als de groteske dwaling of het debacle van een generatie of generaties. En de doden moeten niet worden voorgesteld als de prijs voor onze vrede en vrijheid: onze vrede en vrijheid zijn slechts een schrale troost, een doekje voor het wereldwijde bloeden. En misschien wel minder dan dat.

zondag 2 juli 2017

Fenomenologie van de geest. Weet wat je weet.

In de Fenomenologie van de geest splitst Hegel de geest in momenten of gestalten van de geest, om die later weer te verenigen in één begrip. De momenten hebben niet zozeer werkelijkheid, maar ze zijn veeleer (denk)stappen die worden gezet in de richting van het absolute weten of het absolute begrip.

De aanschouwing
Het eerste moment van de geest is de onmiddellijke zintuiglijke zekerheid en het menen (iets te zien, horen, voelen etc.), kortweg de aanschouwing. In de aanschouwing wordt over de dingen alleen het algemene uitgesproken, zoals het hier, nu, dit en dat. Het aanwijzen (al dan niet in gedachten) is de beweging die 'uitspreekt' wat het hier, nu, dit en dat is. Dit maakt de waarheid van de zintuiglijke zekerheid vluchtig en haar wezen ongrijpbaar en onuitspreekbaar: het is niet mogelijk om, zonder aanwijzen, te zeggen welk hier, nu, dit en dat, wordt bedoeld. Reeds deze ervaring toont dat er geen absolute realiteit voor het bewustzijn is.

De waarneming
Het tweede moment van de geest is de waarneming. In het waarnemen staan het voorwerp of het ding en het bewustzijn tegenover elkaar. Het ding is in het waarnemende bewustzijn het ware en het algemene, of het onveranderlijke, en het bewustzijn is het veranderlijke. We worden het ding eerst als één gewaar en in de waarneming komen uiteenlopende eigenschappen van het ding voor. Van deze verscheidenheid zijn we ons echter bewust dat ze in het bewustzijn valt; zo zie je meer als je langer naar een ding kijkt. Het bewustzijn is het medium waarin de eenheid en de eigenschappen van het ding zich als momenten afzonderen. En in het waarnemende bewustzijn worden de dingen en hun waargenomen eigenschappen veralgemeniseerd of geabstraheerd en de dingen verworden tot abstracties of gedachtedingen (en: zelfstandige naamwoorden).

De verschijning
Het absoluut algemene, de abstractie of het gedachteding, is voorwerp voor het verstand. Dit voorwerp is nog geen begrip, nog geen weten, maar verschijning. De verschijnende wereld openbaart zich aan het verstand als een bovenzinnelijke ware wereld; een verdubbelde wereld. In die wereld zoekt het verstand het wezen of het innerlijk van de dingen in het absoluut algemene of de abstractie. En het verstand produceert algemene relaties en verklaringen. Maar het absoluut algemene en de abstractie is leeg, zonder inhoud, want het ontbeert de bonte veelzijdigheid van het zintuiglijke ondermaanse, voorts is het even toevallig als de ondermaanse wereld. En het verklaren is een beweging van het verstand, nog geen voorwerp voor het verstand: om weten te worden moet die beweging zelf voorwerp worden. In het zelfbewustzijn wordt de beweging van het verstand aanschouwd.

Bewustzijn en zelfbewustzijn
Het bewustzijn is het weten omtrent iets anders; het zelfbewustzijn is het weten omtrent zichzelf of het kennen van wat het bewustzijn weet. In deze bepaling is het zelfbewustzijn ook weer voorwerp voor het bewustzijn. Hier ontstaat voor het eerst het begrip van de geest: het is het bewustzijn dat zich in zichzelf reflecteert, dat is het zelfbewustzijn, en dat zo een nieuw bewustzijn realiseert, dat weer voorwerp voor het bewustzijn wordt en zich weer in zichzelf reflecteert etc. Het is kortweg levend zelfbewustzijn.

De erkenning van het zelfbewustzijn
Elk zelfbewustzijn is zeker van zichzelf, maar nog niet van een ander zelfbewustzijn, en daarom heeft de eigen zekerheid van zichzelf nog geen waarheid. Er zijn nu twee tegengestelde gestalten geponeerd: het zelfstandige bewustzijn of het zuivere zelfbewustzijn, het ik, en een bewustzijn dat niet zuiver voor zich(zelf) is, maar voor een ander bewustzijn, als een bewustzijn in de gestalte van een ding, de ander. Het eerste is voorgesteld als het zelfstandige bewustzijn en de heer, het tweede als het onzelfstandige bewustzijn en de knecht, en de ongelijkheid tussen hen bestaat erin dat er een eenzijdig en ongelijk erkennen is ontstaan. Voor het eigenlijke erkennen is het nodig dat de heer weet dat hij de knecht nodig heeft en dus in waarheid niet zelfstandig is en dat de knecht juist weet dat hij macht heeft en in waarheid niet onzelfstandig is. In deze beweging ontstaat het zelfstandige bewustzijn, dat beide rollen, van heer en knecht, zelf vervult, dat dus tegelijk zelfstandig en afhankelijk is.

Rede en realiteit
In het begrip van het zelfstandige bewustzijn treedt een nieuwe gestalte op: een bewustzijn dat denkt. Voor het denken beweegt het voorwerp zich niet in voorstellingen of beelden, maar in begrippen, dat wil zeggen: dingen die onmiddellijk voor het bewustzijn niet van dat bewustzijn gescheiden zijn. Hier ontstaat de gedachte van de vrijheid van het zuivere denken, of het bewegen in gedachten. Tegelijk doen de natuur, het bestaan en het denken aan als een toevallig iets waaraan het bewustzijn overgeleverd is. Er ontstaat zo een gestalte van het dubbele bewustzijn: enerzijds een enkel, toevallig, vreemd, dierlijk en verloren bewustzijn en anderzijds het vrije, zelfstandige, denkende, abstracte bewustzijn. Maar dit is een gedacht onderscheid; het levende bewustzijn verheft zichzelf tot het zuivere denken. De gestalte waarin het dubbele bewustzijn onmiddellijk eenheid is, is de rede, en dit is de zekerheid van het bewustzijn om, in zijn enkelheid en toevalligheid, alle realiteit te zijn. En het is die realiteit doordat het zelf die realiteit wordt of die realiteit blijkt te zijn.

Zekerheid en waarheid van de rede
Als van zichzelf verzekerde rede heeft het bewustzijn rust gekregen ten opzichte van de wereld en de werkelijkheid. Maar in de zekerheid om alle realiteit te zijn, om zowel ik als voorwerp te zijn, is het bewustzijn zich er ook van bewust dat ze nog niet de realiteit in waarheid is: de realiteit moet nog tot waarheid worden verheven.

Het observerende bewustzijn
Het observerende bewustzijn of de observerende rede richt zich nog op de dingen in de mening dat ze de dingen in waarheid als zintuiglijke, aan het ik tegengestelde dingen opvat. Dit instinct kan het nooit aan materiaal ontbreken. En het observerende bewustzijn ontdoet de dingen van hun zintuiglijke eigenschappen: het observerende bewustzijn abstraheert en veralgemeniseert. Zo daalt het bewustzijn af in het voorstellen, zoekt het algemene relaties en verklaringen en wil het daarvan de zuivere voorwaarden, zelfs doelen, vinden. Maar omdat de zintuiglijke dingen toevallig en zonder noodzakelijkheid zijn, zijn alle relaties en verklaringen ook toevallig. En ondanks dat de relaties en verklaringen als bepaalde inhoud worden voorgesteld, zijn die voorstellingen slechts gedachten. Het bewustzijn ziet zich door het observeren voor de gek gehouden; de poging om algemene relaties en verklaringen te vinden moet worden beschouwd als een gedachte die zijn taak niet kent.

Het reflecterende bewustzijn
Nu richt de observerende rede zich op het denken en zoekt het wetten van het denken, of een verhouding van het zelfbewustzijn tot de werkelijkheid. Maar deze splitsing is een zuiver formele splitsing zonder werkelijkheid: het individu bestaat niet buiten de aanwezige wereld en de onderscheiden momenten zijn momenten van het denken. Het individu is wat haar wereld is, ze is alle realiteit, ze is zonder meer de eenheid van het aanwezige en het zijn. Vervolgens wordt deze eenheid het voorwerp voor het bewustzijn. Die eenheid, dat individu, wordt weer gesplitst in enerzijds het uiterlijk, de bestendige werkelijkheid of de spraak, de daad en het werk, en anderzijds het innerlijk, of de gedachte en het plan. Maar het uiterlijk is nooit het hele innerlijk, en het uiterlijk is meer dan het innerlijk, want het wordt door een ander aanschouwd en begrepen. Het bewustzijn dat rede heeft wil zich daarom niet meer onmiddellijk in het innerlijk of het uiterlijk aantreffen, maar wil zich door zijn eigen activiteit zelf voortbrengen of verwerkelijken.

De verwerkelijking van het bewustzijn
Het bewustzijn moet zich nog van zekerheid tot waarheid verheffen door zich te verwerkelijken ofwel de eigen werkelijkheid in iets anders opeisen en voortbrengen. De zedelijkheid, of de zeden en wetten van een volk, is een algemeen bewustzijn dat voor een ander bewustzijn zo werkelijk is, dat dit er een ding voor is. Zo ontstaat een nieuwe splitsing tussen het individu en een tegengestelde werkelijkheid: de zedelijkheid of de algemene orde schijnt als werkelijkheid tegenover het individu te staan. Maar de algemene orde is een algemeen verzet en strijd van allen tegen allen, waarin iedereen zijn enkelheid en zijn hart laat gelden, maar daar tegelijk niet aan toe komt, omdat iedereen dezelfde tegenstand ervaart. En zo lost de enkeling op in de algemene orde. De eigenwaan bestaat erin dat het individu de algemene orde en de loop van de wereld als een gemeende algemeenheid aanschouwt of als zodanig blijft aanschouwen.

Het deugdzame bewustzijn
Het algemene is voor het deugdzame bewustzijn waarachtig in haar geloof en ze wil haar geloof verheffen tot aanschouwing ofwel werkelijkheid. Het deugdzame bewustzijn verstoort de algemene orde en haar doel is de overwinning op de werkelijkheid van de loop van de wereld. Ze betreedt het strijdperk tegen de loop van de wereld alsof de loop van de wereld tegengesteld is aan het goede. Maar omdat de loop van de wereld het doen is van allen, is de loop van de wereld reeds door de individualiteit bezield en dus reeds het werkelijk (of: het verwerkelijkte) goede. Anders gezegd: als het deugdzame geloof het ware goede zou zijn, dan moet het werkelijk zijn of werkelijk (kunnen) worden. Maar de waarheid van het deugdzame bewustzijn is dat het vooral zichzelf beschouwt als een voortreffelijk wezen en haar zwaard (of: haar ideaal) liever blank houdt dan dat ze het zwaard besmeurt of breekt in de strijd. Het pompeuze gepraat over het heil van de mensheid en haar onderdrukking verheffen het hart maar laten de rede leeg. Nu is dus de tegenstelling tussen de werkelijkheid en de waarheid opgeheven. Het begrip van de verwerkelijking komt er nu op neer om in de zelfstandigheid van de anderen de volledige eenheid met die anderen te aanschouwen, ofwel om daarin het algemene te aanschouwen, dat het doen is van hen als enkelingen, of als het door hen voortgebrachte werk. Wanneer het bewustzijn dit begrip heeft gevonden, treft het geen verzet meer aan in een tegengestelde werkelijkheid. Het bewustzijn gaat nu van zichzelf uit en richt zich daarbij niet meer op iets anders, maar op zichzelf.

De individualiteit en het algemeen belang
In het bewustzijn ontstaat nu de tegenstelling tussen willen en volbrengen, tussen het innerlijk en de werkelijkheid. Het werk is de verwerkelijking van het individu. Maar het werk is er ook voor andere individuen, wordt door hen ontvangen, en het is voor hen (juist) een vreemde werkelijkheid en hun door hen gestelde belang in dat werk is een ander dan het eigenlijke belang van dat werk, waardoor het werk in iets anders is veranderd. Het werk is zo dus iets vergankelijks en de verwerkelijking van het individu is veeleer het naar buiten brengen van het individuele in het algemene element, waardoor het een zaak van allen wordt, en ook worden moet. Er ontstaat een spel van de individualiteiten met elkaar, waarin ze elkaar bedriegen en waarin ze bedrogen worden: het individuele belang en het algemene belang mengen zich in het werk en het is bedrog van anderen wanneer het men alleen om het zuivere algemene belang of de zaak gaat.

Absolute of algemene zedelijke wetten
Het belang of de zaak die niet meer te lijden heeft van de tegenstelling tussen het algemene en het enkele, is het ware voor het bewustzijn. Deze zaak is de zedelijke substantie en het bewustzijn daarvan zedelijk bewustzijn. De zedelijke wetten zijn onmiddellijk erkend: er kan niet naar hun oorsprong of rechtvaardiging worden gevraagd. De gezonde rede weet onmiddellijk wat juist en goed is. Het wetgeven en toetsen van absolute of algemene zedelijke wetten hebben voor het bewustzijn een vreemde willekeur en zijn onvaste momenten van het zedelijke bewustzijn. De absolute of algemene wet heeft een toevallige inhoud, ze is de wet van een enkel bewustzijn omtrent een willekeurige inhoud, en is algemeen, zodat het elke bepaalde inhoud kan aannemen. Maar de zedelijke wet is in waarheid een eeuwige wet die niet haar grond heeft in de wil van een gegeven individu, maar die de zuivere wil is van allen, die de vorm heeft van het onmiddellijke zijn. Daarom moet afgezien worden van een absolute inhoud en absolute wetten: over het juiste mag en hoef ik niet te redeneren, want dan begeef ik me juist al op het pad tegen de zedelijkheid in.

Onderdrukking en revolutie
Als werkelijke substantie (of ding) is de algemene geest een volk. Als werkelijk bewustzijn is de individuele geest burger van een volk. Het algemeen belang of de zaak, en het hart en de lust van de enkeling, zijn delen van een rustend geheel; een evenwicht; de zedelijke wereld. De handeling of de daad verstoort de rustige organisatie van de zedelijke wereld. De daad is verwerkelijking: de uiterlijke werkelijkheid bestaat niet zonder de daad. In de daad heeft het zedelijke bewustzijn vastbesloten ten gunste van één van de machten (het algemene wezen of de enkeling) en de zedelijke wezenheid is de onmiddellijke, onwankelbare plicht voor het bewustzijn, dat geen tegenspraak kent. Maar in de daad wordt altijd één van de machten geschonden en het zedelijke bewustzijn moet zijn doen als zijn eigen werkelijkheid erkennen en zijn schuld jegens één van de machten erkennen. Zo kan het algemene wezen zich alleen handhaven door de onderdrukking van de geest van de enkelheid, maar de onderdrukkende houding van het gemene wezen brengt juist de geest van de enkelheid als vijandig principe voort. Het is een voortdurend heen-en-weer gaan en als de algemene zedelijke substantie ten onder gaat, treedt ze als een formele algemene aangelegenheid naar buiten, verblijft ze niet meer in de enkeling als levende geest, en bestaat ze in feite niet meer. Want in het abstract algemene ligt dan niet (meer) de bepaaldheid van de enkeling besloten. Wat in de zedelijke wereld verenigd was, treedt nu ontwikkeld op, maar als van zichzelf vervreemdt.

Voorbij goed en kwaad
De beweging van de zich vormende individualiteit is onmiddellijk het worden van de werkelijke wereld. De werkelijke wereld is desondanks voor het zelfbewustzijn een vreemde werkelijkheid, het heeft de vorm van een gegeven werkelijkheid. En het zelfbewustzijn probeert zich meester te maken van die werkelijkheid. Het denken fixeert het onderscheid tussen het zelfbewustzijn en de werkelijkheid op de meest algemene manier door goed en kwaad in absolute zin tegenover elkaar te stellen. Het goede is dan de gelijkheid van de voorwerpelijke realiteit aan het zelfbewustzijn en het kwade is de ongelijkheid hiertussen. Het goede en kwade zijn dan niet absoluut, maar zijn het resultaat van een gelijkvindende (positieve) betrekking of een ongelijkvindende (negatieve) betrekking en ze vinden elk een (on)gelijkheid. De bemiddelende beweging verenigt hen en die bemiddelende beweging is de taal. De eenheid is het algemene spreken en de inhoud van het spreken van de geest van en over zichzelf is de omkering van alle begrippen en realiteiten, waaronder goed en kwaad. Het is het verscheurende oordelen. Als opstandig zelfbewustzijn en bewust verscheuren heeft het zelfbewustzijn zich onmiddellijk boven die verscheuring verheven en is het zuiver.

De Verlichting
Het zuivere bewustzijn splitst zich in zuiver inzicht en geloof. Het zuivere inzicht weet dat het zichzelf als voorwerp heeft. De Verlichting is de gestalte van het zuivere inzicht en zijn verspreiding. De Verlichting verklaart dat het absolute wezen van het geloof iets is wat door het bewustzijn is voortgebracht. Maar daarmee vertelt de Verlichting het geloof niets nieuws, want het voorwerp van het geloof is ook precies dat, namelijk zuiver wezen van het eigen bewustzijn, waarin het onmiddellijk zeker van zichzelf is, en zodat het dit wezen vertrouwt. De Verlichting spreekt over bijgeloof, priestersbedrog en charlatanerie, maar heeft dan dus het geloof niet begrepen. De Verlichting beschijnt de hemelse wereld met de voorstellingen van de zintuiglijke wereld en plundert zo het rijk van het geloof en verscheurt de eenheid van vertrouwen en onmiddellijke zekerheid in het geloof. Het geloof heeft nu geen inhoud meer en wordt een zuiver verlangen, een onvervulde transcendentie. Maar dan komt de vraag: hoe nu verder? Wat is de waarheid die de Verlichting heeft verspreid? Dat is het nut; het nut is het positieve resultaat van de Verlichting. Het nut is voor het geloof een gruwel, evenals de negatieve verhouding van de Verlichting tot het geloof. Maar in het nut bereikt het zuivere inzicht ook de positieve voorwerpelijkheid. Die voorwerpelijkheid is de waarheid geworden van zowel de reële als de ideële wereld. In het nut zijn (zuivere en algemene) waarheid en (werkelijke en enkele) tegenwoordigheid verenigd; het rijk van de waarheid van het geloof ontbreekt juist het principe van de tegenwoordigheid; de hemel is nu overgeplant naar beneden, naar de aarde.

De vrijheid
Het nut ontbeert nog inhoud. Nu treedt de nieuwe gestalte van het bewustzijn naar voren: de absolute vrijheid. Voor de geest als absolute vrijheid is de wereld gewoonweg zijn wil en die wil is de wil van alle enkelingen. De algemene wil is de wil van de enkeling. Waar die wil alleen gepresenteerd, voorgesteld of vertegenwoordigd wordt, daar is of bestaat het niet. Zo doet de regering zich voor als de werkelijke substantie van de algemene wil, maar ze volbrengt een bepaalde orde en handeling, en is aldus tegengesteld aan de algemene wil. De regering kan zich niet anders presenteren dan als een factie en in de omstandigheid dat ze een factie is, ligt onmiddellijk de noodzaak van haar ondergang. De algemene wil als positief werkelijk bewustzijn slaat dan dus om in een negatief wezen; en vanuit haar zichzelf vernietigende werkelijkheid gaat de absolute vrijheid over in de gestalte van de zelfbewuste en morele geest.

De moraliteit
De (morele) plicht kan niet de vorm van iets vreemds voor het zelfbewustzijn aannemen, want dan is het geen plicht, toch wordt het morele bewustzijn als zodanig voorondersteld. Het morele bewustzijn maakt een splitsing tussen een werkelijk, zintuiglijk, bewustzijn en een zuiver moreel bewustzijn, waartussen men disharmonie ervaart en harmonie eist. Maar in werkelijkheid zijn beide onmiddellijk één bewustzijn. En de zuivere plicht en het werkelijke-niet-morele zijn voorstellingen en extremen in het zuivere, onwerkelijke denken. De zuivere moraliteit is een niet bewuste, onwerkelijke abstractie, en de waarheid van die moraliteit moet erin bestaan aan de werkelijkheid tegengesteld te zijn en volkomen vrij en leeg van de werkelijkheid te zijn; het verdraagt elke inhoud. De voltooiing van het zuivere morele bewustzijn en de zuivere plicht kan daarom niet worden bereikt en alleen worden gedacht als een absolute opgave. Want in waarheid is de voltooide moraliteit de eenheid van de plicht en de werkelijkheid. Deze extremen worden verbonden door de beweging van het werkelijke handelen, waarin de extremen slechts opgeheven momenten zijn. Het handelen omvat een menigvuldige werkelijkheid en een menigvuldige morele betrekking. Het werkelijke morele bewustzijn is dus een handelend bewustzijn; het morele handelen is onmiddellijk de harmonie van de zintuigen, de aandriften en de moraliteit. De strijd tussen de moraliteit en de zintuiglijkheid is nu gestaakt en de laatste stemt met de eerste overeen op een manier die niet te bevatten is. Zo wordt het werkelijke-niet-morele in de voorstelling toch moreel en als volwaardig beschouwd en is alleen de tussentoestand van de voltooiing van de zuivere, gedachte, moraliteit, de realiteit. Het zuivere geweten versmaadt echter zo'n morele aanschouwing van de wereld.

Het geweten
Het zuivere geweten is de in zichzelf eenvoudige van zichzelf zekere geest, die zonder de bemiddeling van bovenstaande voorstellingen onmiddellijk gewetensvol handelt, en in deze onmiddellijkheid zijn waarheid heeft. Als het geweten heeft het zelfbewustzijn de inhoud voor de eerder lege plicht, zoals ook voor het lege recht en de lege algemene wil. De handeling is de onmiddellijk concrete morele gestalte. De gestalte van de daad mag in verschillende morele betrekkingen worden geanalyseerd, maar dit is het toetsende morrelen aan de plicht. Het geweten heeft voor zichzelf zijn waarheid in de onmiddellijke zekerheid van zichzelf en de inhoud van het morele doen is de eigen onmiddellijke enkelheid. De vorm van die inhoud is de eigen overtuiging. Het gewetensvolle bewustzijn weet dat het geval waarin het handelt niet kent volgens de vereiste algemeenheid, en dat zijn pretentie alle omstandigheden gewetensvol te hebben overwogen nietig is. Het handelende bewustzijn weet wat het als plicht doet, en doordat dat overeenstemt met algemene plicht of plicht van alle anderen, wordt het door anderen erkend; de handeling heeft daardoor geldigheid en werkelijkheid. Het is zinloos om ten aanzien van deze vrijheid, die elke, maar dan ook elke, willekeurige inhoud in het algemene passieve medium van de zuivere plicht en het weten legt, te beweren dat een andere inhoud in dat medium gelegd had moeten worden, want alle inhouden hebben de smet van de bepaaldheid aan zich. Het overwegen en vergelijken van de plichten is afhankelijk van de noodzakelijke toevalligheid van het inzicht en het is wezen van het geweten om dit berekenen en overwegen af te kappen en zonder zulke gronden, uitgaande van zichzelf, een beslissing te nemen en te handelen.

De taal
Maar niet zozeer de handeling als wel de taal, het uitspreken, is de ware werkelijkheid van het doen en het gelden van de handeling. De geest en de substantie van de band tussen het geweten van een individu en het geweten van een gemeente (de geloofsgenoten) zijn de wederzijdse verzekering van hun gewetensvolheid, hun goede bedoelingen, vreugde in deze wederzijdse zuiverheid, en verkwikking door de heerlijkheid van het weten en uitspreken, van het koesteren en cultiveren van zulke voortreffelijkheid.
Maar zonder daad heeft de (uitgesproken) plicht geen betekenis: de schone ziel ontbeert de kracht voor de veruitwendiging, het leeft in de angst de heerlijkheid van zijn innerlijk te bevlekken met handeling en daad, en verdwijnt als een vormeloze nevel die in de lucht oplost. En het oordelen is zelf laag. De handeling heeft echter altijd de kant van de bijzonderheid of de enkeling in zich. Het werkelijke geweten is daarom niet volharden in het weten en willen van de enkeling, maar is de bemiddeling tussen de ene bepaaldheid, het absoluut algemene, en de andere, de absolute discreetheid van de enkelheid. De bepaaldheid van die bemiddeling is zelf onmiddellijk weten, zonder precies te weten waardoor of waarom. De geest verschijnt.

De religie
De religie is de eenvoudige totaliteit van het bewustzijn of de geest als onmiddellijke geest. De geest wordt in de religie eerst nog voorgesteld als substantie en subject. Als substantie presenteert de geest zich als absolute macht en heeft het de vorm van iets wat is voorgesteld, van iets wat vreemd is aan het bewustzijn. De geest is een absolute geest en de absolute geest veruitwendigt zich en wordt zelfbewustzijn. Maar het voorgestelde houdt alleen op iets vreemd aan het weten te zijn als het zelf het heeft voortgebracht. Aldus daalt de geest af in het subject. Als subject veruitwendigt het zelfbewustzijn zichzelf en maakt het zichzelf tot dingheid of geest. De geest is het gevolg van de veruitwendiging van het subject enerzijds en de substantie anderzijds. De voltooiing van de religie bestaat erin dat de substantie, of de religieuze geest, en het subject, of de wereldse geest, aan elkaar gelijk worden. De oplossing van deze tegenstelling gebeurt niet zozeer door de strijd van beide momenten en bestaat niet in een derde instantie, maar elk moment moet zich in zichzelf oplossen. Dit gebeurt als beiden alleen nog als gedachten tegenover elkaar staan. Want dan zijn ze als bepaalde begrippen alleen wezenlijk in de betrekking van de tegenstelling. Dan heft het religieuze bewustzijn het onderscheid tussen zichzelf en wat het aanschouwt op: zoals het subject is, is het ook substantie. Het verlies van de substantie is het gevoel dat God gestorven is, maar dat is tegelijk de bezieling waardoor de substantie subject is geworden. De eenheid van substantie en subject of de beweging is echter nog slechts voorwerp van het bewustzijn, en het bewustzijn moet dit voorwerp nog te boven komen.

Het absolute weten
De laatste gestalte van de geest is het absolute weten of het begrijpende weten. De geest die nu verschijnt, is de wetenschap. Deze geest verschijnt noodzakelijk in de tijd, en hij verschijnt net zolang in de tijd totdat hij zijn eigen begrip vat. In het begrip van deze geest treden de momenten vroeger op dan het vervulde geheel. In het bewustzijn daarentegen is het geheel, maar het onbegrepen geheel, er eerder dan de momenten. In het verloop van de tijd spreekt daarom de inhoud van de religie eerder dan de wetenschap uit wat de geest is, maar alleen de wetenschap leidt tot het ware weten van zichzelf. De beweging die erop is gericht om de vorm van zijn weten omtrent zichzelf voorwaarts te brengen, is het werk dat de geest als werkelijke geschiedenis volbrengt. Het wezen van de geschiedenis zou gevat moeten worden als de eenheid van het denken en de tijd. De wetenschap bevat de noodzakelijkheid om de vorm van het zuivere begrip te veruitwendigen, en ze bevat de overgang van het begrip naar het bewustzijn. Het worden van de geest is de door de tijd heen veruitwendigde geest. Dit worden vormt een trage beweging en opeenvolging van geesten, waarin elke geest het rijk van de wereld heeft overgenomen van de vorige. Hun doel is de openbaring van de diepte. Het doel, het absolute weten of het absolute begrip, of de geest die weet wat hij is, heeft als zijn weg de herinnering van de geesten. Het bewaren van die geesten is de geschiedenis. De organisatie van die geesten is de wetenschap van het verschijnende weten. De combinatie van beiden is de begrepen geschiedenis. Het absolute begrip is het door de geest zelf voortgebrachte begrip.

Nawoord
Eerder schreef ik: "Filosofie is volgens Horkheimer en Adorno geen basis- of overkoepelende wetenschap, zeker geen systeem, maar de inspanning om aan die suggestie weerstand te bieden." Hegel beschrijft juist een systeem. Daarbij bestaat vooral discussie over 'het absolute weten' of 'het absolute begrip'. Ten eerste ziet men hierin een gevaar, alsof er absolute waarheden zouden bestaan en er mensen zijn die daar patent op hebben. Hier kan tegenin worden gebracht dat waarheden in Hegels systeem momenten zijn in de menigvuldigheid van situaties of in de vloeibaarheid van de tijd. Ten tweede wordt gesteld dat, in het systeem van Hegel, het absolute begrip van de geest, die alle realiteit is, juist nooit kan worden bereikt en er dus geen absolute waarheid bestaat, in geen enkele kwestie. Hier moet volgens mij onderscheid worden gemaakt tussen triviale en complexe zaken. Hegel maakt in zijn voorwoord zelf al onderscheid tussen historische waarheden, wiskundige waarheden en filosofische waarheden. Men moet er dus kortweg voor oppassen om van Hegels filosofie geen karikatuur te maken.