zaterdag 24 februari 2018

Kritiek van de zuivere rede. Deel A.

Immanuel Kant heeft drie kritieken geschreven. Dit verhaal gaat over Kants eerste kritiek en dat is de kritiek van de zuivere rede. Het verhaal is gesplitst in drie delen.

Deel A is de samenvatting en de reflectie, waarin getracht is om het verhaal in een paar woorden te beschrijven en om het verhaal in een groter kader te plaatsen. Deel A bestaat uit een schoonmaak enerzijds, waarin met oude begrippen wordt afgerekend, en de constructie van een nieuw begrip anderzijds.

Deel B is de nadere toelichting op de kritiek van de zuivere rede. Deel B is opgesplitst in 5 hoofdstukken, die direct zijn afgeleid van de kritiek van de zuivere rede.

Deel C is het kwaliteitssysteem voor het denken, waarbij Kants filosofie is gebruikt om een discipline (denkregels) en een canon voor het denken op te stellen. De term canon is afkomstig van Kant en het betekent dat een begrippenkader en criteria worden geboden om waarheden van onwaarheden te scheiden. Het betekent nadrukkelijk niet dat een instrument wordt geboden om waarheden te creëren.

Voorliggend deel van het verhaal is deel A.

1. De filosofie

1.1 De schoonmaak

De kritiek
Kant beschouwt zijn werk als een Copernicaanse wending en dit betekent dat Kant zijn blik van de objecten en de uiterlijke werkelijkheid afwendde en naar binnen richtte. Hij ging, zoals vele denkers voor hem nog wel, niet meer op zoek naar a priori kennis over objecten, of a priori wetmatigheden van de natuur, maar naar a priori kennis over, en a priori wetmatigheden van, het weten. A priori kennis betekent: kennis voorafgaand aan, of onafhankelijk van, elke ervaring. A posteriori kennis betekent: kennis uitgaande van de ervaring, of afgeleid uit de ervaring. Met a priori kennis wordt ook wel noodzakelijke kennis bedoeld, kennis die voorwaarde is voor de 'subsumptie' van ervaring.

Metafysica
Kants filosofie bestaat uit begrippen zoals de zuivere aanschouwing, het zuivere verstand en de zuivere rede. Dit zijn elk metafysische begrippen. In 'werkelijkheid' bestaan die 'dingen' niet, althans, niet als dingen op zichzelfAlle metafysische begrippen zijn gedachten (beelden) en die kunnen niet gescheiden worden van het denken. De inhoud van het denken kan weer niet gescheiden kan worden van de maatschappij en de taal, de macht en het discours (het discours is het dominante taalgebruik). Als we nog dieper graven, dan kan het denken niet gescheiden worden van de neurale netwerken in de hersenen. Die netwerken kunnen weer niet worden gescheiden van de natuur, maar ook niet van de ervaring. Alle kennis is daarmee via meerdere wegen 'besmet' met de ervaring. Zuivere a priori kennis (preciezer gezegd: ervaringsloze kennis) is dus ook een metafysisch begrip.

Taalspelen
Bovengenoemde begrippen hebben nog wel betekenis in de taalspelenzijnde het dagelijkse taalgebruik. Men kan bijvoorbeeld zeggen "hij maakt een verstandige keuze". Maar als men zich afvraagt wat in algemene zin verstandig is, brengt men juist iedereen op een dwaalspoor. De fout die men maakt is nu evident: metafysische beelden worden verward met 'werkelijke' dingen of fenomenen.

Speculatieve metafysica
Een specifieke vorm van de metafysica is de speculatieve metafysica. De speculatieve metafysica is gespeend van begrippen en bestaat louter uit zuivere ideeën oftewel beelden zonder enige verbinding met de empirie. De empirie is het domein van de mogelijke ervaring en wordt door Kant begrensd door ruimte en tijd. De speculatieve metafysica staat daarmee dus 'buiten' ruimte en tijd. De speculatieve metafysica is nu het 'merkwaardige domein' waarin dingen tegelijk wel en niet kunnen bestaan; dit komt omdat 'het bestaan' van 'dingen' buiten ruimte en tijd niet te bewijzen noch te weerleggen is.

De dood van God
Reeds anno 1781 vernietigt Kant op basis van bovenstaand begrip elk rede-bewijs voor het bestaan van God, hij toont aan dat al die bewijzen op niets zijn gebaseerd, ze blijken louter ideeën. En als niemand kan bewijzen dat hij of zij God heeft gezien of gehoord of anderszins ervaren, is God zelf dus ook louter een idee.

God is dood, leve God?
Kant kent het idee van God dus geen theoretische of wetenschappelijke waarheid toe. Kant kent het idee van God nog wel een praktisch of moreel belang toe. Voor Kant is het geloof in God, maar vooral de vrees (!) voor God, onlosmakelijk verbonden met de moraal en het morele leven. Doch reeds in 1807 verving Hegel de moraal door het geweten en bleek God ook in praktisch of moreel opzicht overbodig.

Het geweten
Het geweten is een soort 'ingebrand geheugen' (Nietzsche) en een 'onmiddellijk weten' (Hegel), die ontspringen aan de neurale netwerken in de hersenen. Het geweten wordt daarmee gevormd door de natuur en door ervaring. Let op: het geweten is ook een metafysisch begrip en het is dus zinloos om op zoek te gaan naar het geweten als ding op zichzelf, of om te onderzoeken wat het geweten in algemene zin verbiedt of gebiedt.

Het geloof
Ik merk nog op: geloven, willekeurig wat, van het hiernamaals tot aan 'ik geloof dat het gaat regenen', is menselijk. Hier tegenover staat wel dat Kant bewijst dat Gods leer een geheel menselijke leer is en dat Hegel bewijst dat elke leer maar een bepaalde leer is, oftewel dat niet één leer objectieve geldigheid (geldigheid voor iedereen) bezit. Kortom, het geloof moet niet bij voorbaat worden verward met een bepaalde leer (ook wel: doctrine).

Besluit
Kort en goed is onze 'realiteit' in belangrijke mate een abstracte beelden- en ideeënwereld en de belangrijkste valkuil is dat we al te enthousiast blijven redeneren, verklaren en speculeren. Hieronder wordt daarom de beschrijving als dominante methode gehanteerd, wat bescheiden klinkt, maar het is wel de wig die zin van onzin scheidt.


1.2 Het nieuwe begrip

Bewustzijn = realiteit
De realiteit van elk mens bestaat geheel uit hetgeen waar hij of zij bewust-van-is en dat omvat hetgeen dat hij of zij o.a. waarneemt, ervaart, begeert, beredeneert, meent, gelooft, maar vooral wat hij of zij weet (begrijpt). 'Het bewustzijn is de hele realiteit'.

Complexiteit
Alle waarnemingen, ervaringen, begeerten, redenaties, meningen, geloven en begrippen (kennis/weten) ontspringen aan het denken. Wat wij denken noemen, is een stortvloed van gedachten (beelden) die ontspringt uit de complexe en creatieve of scheppende neurale netwerken in onze hersenen. Aan die beelden wordt 'getrokken en geduwd' door o.a. de maatschappij en de taal, de macht en het discours (het dominante taalgebruik). Onze realiteit is dus het resultaat of product van een complex 'systeem'. Binnen dat systeem is niets helemaal herleidbaar en is dus ook niets dat helemaal begrepen kan worden. Andersom en positiever gesteld: alles kan tot op zekere hoogte worden herleid en begrepen.

In paragraaf 1.1 is geconcludeerd dat zuivere a priori kennis (zuiver ervaringsloze kennis) niet bestaat, maar nu blijkt dus ook dat zuivere a posteriori kennis (zuivere ervaringskennis) niet bestaat, want de hiervoor genoemde beelden komen in geen geval rechtstreeks uit de empirie, er is altijd sprake van een soort vervorming door vooroordelen, door taal en door de neurale netwerken in onze hersenen, die ons als het ware beelden 'voorschotelen'.

Bewustworden
De realiteit van elk mens wordt gevormd door hetgeen waar hij of zij, door bijvoorbeeld waarneming en ervaring, bewust-van-wordt. Hetgeen waar ieder mens bewust van wordt, kan leiden tot veranderingen in de neurale netwerken in de hersenen, veranderingen in het discours, et cetera. We zijn dus ook zelf uitgangspunt voor het vormen of kneden van onze realiteit en onze realiteit is dus niet louter het willoze resultaat of product van een complex 'systeem'.

Waarheidsgraden
Bewustzijn en bewustworden omvatten o.a. menen, geloven en weten. Menen, geloven en weten kunnen worden beschouwd als waarheidsgraden, waarbij geldt: waarheid voor niemand heet menen; waarheid voor een groep heet overtuiging en is geloven; waarheid voor iedereen heet zekerheid en is weten. Overtuiging heeft subjectieve geldigheid, zekerheid heeft objectieve (algemene) geldigheid. Een zuivere privé overtuiging is geen overtuiging, maar overtuigdheid.

Acceptatie
Aan bovenstaande trits van menen, geloven en weten wordt acceptatie toegevoegd. Acceptatie is kortweg de beheersing van de rede. Acceptatie verschilt van weten maar vooral van menen en geloven door het leeg of open laten van antwoorden op vragen waarop geen algemeen geldige antwoorden gegeven kunnen worden.

Manifesteren
Tegenover bewustzijn en bewustworden staat manifesteren, oftewel de verschijning van zichzelf in het denken van een ander. Manifesteren betekent 'passief' verschijnen maar ook zichzelf 'actief' verwerkelijken. Het begrip verwerkelijken leen ik van Hegel en omvat met name het spreken en het handelen. Ik spreek echter over manifesteren en niet zuiver verwerkelijken, om duidelijk te maken dat de wijze waarop men zich manifesteert nooit zuiver (zelf)bewust is.

Levensvragen
Het hele menselijke leven, de hele menselijke realiteit, kan nu worden teruggebracht tot deze vragen:
- Waarvan zijn wij ons bewust? (vooral: wat weten we?)
- Hoe manifesteren wij ons? (vooral: wat zeggen we en wat doen we?)

2. De belangrijkste principes en regels voor het denken

2.1 Het belang en de doelen
Voor het denken kan men meerdere principes (denkgereedschappen) hanteren en meerdere regels (discipline) betrachten. Het belang hiervan is het nut en de hieraan verbonden doelen zijn:
- Het voorkomen van fouten (Kant).
- Het vergroten en het verbeteren van begrip.

2.2 De principes
De belangrijkste denkprincipes zijn de volgende.

De speculatie, oftewel het verzinnen, het bedenken. De speculatie is echter meer pathologisch dan schaars, dus het is geen zuiver gereedschap; probeer de stroom aan gedachten tussen je oren maar eens te stoppen. Merk hierbij op dat die gedachten allemaal abstracties of juist verbijzonderingen zijn.

De analytica, oftewel het uitzoeken, categoriseren en specificeren, en het verbinden (relateren). Er zijn analytische oordelen en synthetische oordelen. In synthetische oordelen wordt een predicaat aan het subject toegevoegd, dat niet al in het subject besloten lag.  Vergelijk het analytische oordeel 'gras is een plant' met het synthetische oordeel 'gras komt overal voor'. Synthetische oordelen zijn ervaringsoordelen.

De dialectiek, oftewel het immer doorgaande bewegen tussen stellingen en tegenstellingen (theses en antitheses) en het bereiken van syntheses, die zelf weer nieuwe stellingen zijn. Terzijde: dit begrip van de dialectiek neem ik over van Hegel.

De kritiek, oftewel de reflectie op het denken en de disciplinering van het denken. De kritiek is het besef van de feilbaarheid van het denken maar ook het bewust zijn van ieders achtergrond en ieders vooroordelen, welke ontspringen uit o.a. zijn of haar maatschappelijke positie en zijn of haar vocabulaire.

Van de speculatie en de analytica kan in algemene zin worden gezegd dat ze dienen om 'kennis' uit te breiden. Van de dialectiek en de kritiek kan in algemene zin juist worden gezegd dat ze dienen om kennis, of beter gezegd misverstanden, pseudo-kennis en andere onzin, op te ruimen.

Er is nog een vijfde denkgereedschap en dat is de wiskunde. De wiskunde is het 'merkwaardige domein' waarin axioma's (onmiddellijk zekere principes) kunnen worden vastgesteld en absolute definities bestaan. In de 'werkelijkheid' echter, laat niets zich absoluut definiëren en bestaan ook geen axioma’s. De wiskunde blijkt kortweg een geheel geconstrueerd begrip (Kant), ofwel een soort taal. Dit begrip verklaart waarom Russell en Wittgenstein vruchteloos naar de fundamenten van de wiskunde zochten. De wiskunde zorgt er wel voor dat we ons begrip effectiever en sneller kunnen uitbreiden.

2.3 De discipline
De belangrijkste begrippen en regels voor het denken luiden als volgt.

We mogen in het analytische denken niet met al te veel vertrouwen vooruit kijken, alsof de weg die het denken aflegt rechtstreeks naar een bepaald doel leidt; dit is dogmatisme. Sta dus stil bij je uitgangspunt(en), vooronderstellingen en je doelen, en regel hoor en wederhoor.

Dogmatische stellingen mag je met zuivere tegenstellingen en dus met dogmatische stellingen bestrijden, maar je mag aan zo'n dogmatische strijd of aan de uitkomst van die strijd geen begrip/kennis ontlenen: gelijk krijgen is nog geen gelijk hebben.

Buiten de empirie oftewel het domein van de mogelijke ervaring kan niets geweten worden. De empirie is door Kant gebonden aan de criteria tijd en ruimte. Zie voor een nadere uitleg deel C van dit verhaal.

Het bewijs voor een stelling of een oordeel moet onweerlegbaar zijn, en dat kan men mede afmeten aan het aantal bewijzen voor een stelling of een oordeel: "als men de dogmaticus met tien bewijzen ziet optreden, kan men er zeker van zijn dat hij er niet één heeft."

Het bewijs voor een stelling of een oordeel moet ook ostensief (aantonend) zijn en mag geen apagogisch bewijs (een bewijs uit het ongerijmde) zijn. In het laatste geval is meer sprake van begoocheling dan van overtuiging. Een bewijs uit het ongerijmde is bijvoorbeeld het aanvoeren van de afwezigheid van enig tegenbewijs als bewijs vóór iets. Een ostensief bewijs is een empirisch bewijs.

Tot slot geldt: we mogen ons geweten niet verloochenen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten