zondag 3 januari 2016

De genealogie van de moraal.

Nietzsche onderzoekt in de genealogie van de moraal de herkomst van de waarden goed en slecht, schuld en slecht geweten en ascetische idealen. Deze kennis is volgens hem nodig voor een gedegen kritiek van deze waarden. En die kritiek is nodig, want wat als er in de heersende waarden achteruitgang of gevaar schuilt? Hij neemt met zijn methode afstand van andere onderzoekers, die volgens Nietzsche onhistorisch denken en zich bijvoorbeeld richten op het nut van de heersende moraal of die moraal als vanzelfsprekend accepteren en handelingen daaraan afmeten. Zo beschrijft Nietzsche in zijn verhandeling over goed en slecht dat er sprake is geweest van een begripsverandering die tweeduizend jaar heeft geduurd.

'Voornaam' of 'edel' blijken het grondbegrip waaruit 'goed' zich eerst heeft ontwikkeld. De 'edele' waardeoordelen zijn gebaseerd op een sterk, vrij en blijmoedig handelen. De 'herenmoraal' begint met actie, spontaniteit, vertrouwen en openheid. En 'slecht' is alles wat tegen de voornamen, de edelen, de heren en hun handelingen ingaat.

Voor 'slecht' geldt het grondbegrip 'vulgair', 'plebejisch' of 'laag'. De 'plebejische' waardeoordelen zijn het omgekeerde van de 'edele' waardeoordelen. Zij die niet aanvallen, niet vergelden en weinig van het leven verlangen, zoals de geduldigen, de nederigen en de gehoorzamen, zijn volgens de ‘plebejische’ moraal de goeden. Deze zgn. 'slavenmoraal' begint met een buitenwaarts gekeerde blik. Haar actie is reactie en zij heeft een ‘boze’ vijand nodig waaruit zij als tegenhanger een goede fabriceert - zichzelf. De voornamen of machtigen vormen voor hen een bedreiging en zijn volgens hen verdorven en verdoemd.

Volgens Nietzsche is er na dit begin van goed en slecht sprake geweest van een slavenopstand in de moraal en heeft de lage slavenmoraal of de moraal van de gewone man gezegevierd over de voorname herenmoraal. De slavenopstand in de moraal begint ermee dat het ressentiment scheppend wordt en waarden voortbrengt: terwijl elke voorname moraal ontstaat uit een triomferend 'ja zeggen' tegen zichzelf, zegt de slavenmoraal al bij voorbaat nee tegen een 'buiten', een 'anders', een 'niet-zelf' - en dat 'nee zeggen' is haar (waarden)scheppende daad.

Het zicht op de zege van de slavenmoraal wordt ontnomen door de zege zelf, de langdurige strijd van tweeduizend jaar en door het zgn. democratische vooroordeel. De overwinning van de slavenmoraal betekent dat de zwakken nu overheersen, dat zwakten tot verdiensten zijn omgelogen en leidt tot verkleining en gelijkschakeling van de mens.

Schuld herleidt Nietzsche tot de materiĆ«le relatie tussen schuldeiser en schuldenaar. Dit begin is met bloed begoten: schuld en afbetaling werden aan straf en leed gekoppeld. En zien en doen lijden was voor de mens weldadig: de mens schaamde zich eerst nog niet voor haar wreedheden en andere dierlijke instincten. Maar toen de mens definitief onder de betovering van de samenleving en de vrede gevangen is geraakt, heeft hij een radicale verandering doorgemaakt: hij werd tot denken en redeneren en zijn bewustzijn gereduceerd. En hij moet het in de nieuwe wereld zonder zijn dierlijke instincten doen. De “ziekelijke verwekelijking en verzedelijking” van de mens, op grond waarvan de mens zich voor zijn instincten heeft leren te schamen, en de mens ingeklemd tussen zedelijke bekrompenheid en regelmaat, vormen volgens Nietzsche de oorsprong van het slechte geweten. De mens is nu getemd, zijn dierlijke instincten zijn onderdrukt en de ontlading van de mens naar buiten is geremd. Maar de mens is hierop niet beter geworden: zijn instincten keerden zich tegen hem en hij wil zich gestraft wanen en hij wil boete doen en heeft daarvoor het slechte geweten uitgevonden - een soort aangeleerd of ingebrand geheugen. Zo is er nu nog steeds zien en doen lijden maar lijdt de mens vooral aan zichzelf.

Een poging om het tegenovergestelde te bereiken zal op weerstand stuiten van de huidige zgn. goede mensen. Maar volgens Nietzsche zal de mens ooit van de door onszelf gepleegde mishandeling van het dier in ons worden verlost. En de vrije mens kijkt vanuit zichzelf naar anderen en dan bewondert en veracht hij. Hij heeft macht over zichzelf en noemt die macht en die verantwoordelijkheid zijn geweten.

Bij de ascetische idealen (zoals armoede, nederigheid en kuisheid) wordt gestreden om de waardering van het leven. Het leven wordt door de asceet in verband gebracht met een ander soort bestaan dan het aardse leven, volgens Nietzsche geboren uit een intense ergernis over zichzelf, de aarde en alle leven. Het (zuinige, sobere etc.) ascetisch leven is een brug naar dat andere bestaan. De asceet wil het liefst alles wat affect veroorzaakt, ontwijken, en bijv. niet liefhebben, niet haten, gelijkmoedigheid, zich niet wreken en zich niet verrijken. De asceet zoekt en ondervindt een welbehagen in mislukken, pijn, tegenspoed, ontbering, zelfgeseling en zelfopoffering. Het resultaat volgens Nietzsche: zelfverkrachting of zelfverloochening.

Het ascetisch leven komt volgens Nietzsche voort uit een machtswil die meester wil worden over het leven zelf. Waarvoor? Een vorm van verlossing. Verlossing van het lichaam; bevrijding van elke waan en subjectiviteit; uitstijgen boven goed en kwaad. Maar ook nu is de mens niet beter geworden: hij is getemd, verzwakt en beschadigd. De ascetische idealen en de verheven, morele cultus daarvan, hebben de gezondheid en de kracht van de mens volgens Nietzsche verwoestend aangepakt.

Hoe komen we hiervan af? De ascetische idealen drukken volgens Nietzsche een wil tot waarheid uit. De tegenovergestelde wil, waarin zich een tegengesteld ideaal uitdrukt, lijkt (nog) niet te bestaan. Maar volgens Nietzsche gaan de moraal en de ascetische idealen ten gronde aan de zelfbewustwording van de wil tot waarheid. Dit gebeurt wanneer de vraag wordt gesteld: wat betekent alle wil tot waarheid? Maar Nietzsche waarschuwt: de mens wil nog liever het niets dan niet te willen. En de ascetische idealen sturen de wil tot waarheid in de richting van een afkeer tot het leven en een wil tot het niets maar hebben zo wel de wil gered. Bij gebrek aan beter, boden ze de mens een zin voor het leven en het lijden.

Ik geloofde dat er evident goede en slechte dingen zijn. De verdienste van Nietzsche is dat hij dat idee aan het wankelen brengt. En het betoog van Nietzsche kan leiden tot een herwaardering of zelfs omkering van de besproken waarden. Niet verrassend wil Nietzsche dat de rangorde der waarden (opnieuw) wordt bepaald. Hierbij geldt: een goed begrip van het nut van een ‘ding’ betekent niet dat men het ontstaan ervan heeft begrepen. Een bestaand ding wordt volgens Nietzsche voortdurend door een superieure macht in een nieuw kader geplaatst, geherwaardeerd en tot een nieuw nut omgevormd. En elk doel en elk nut is een teken van het feit dat er een macht meester is geworden over een andere macht. De hele geschiedenis van een ding kan zo een keten zijn van steeds weer nieuwe interpretaties en aanpassingen. In dit ‘vlottende’ perspectief moeten we m.i. ook onze moraal en morele oordelen beschouwen.