I De wetenschappelijke zin van zijn
Beginselen van de wetenschap
Wetenschap bestaat uit theorie en bewijs. Een theorie is een uitleg. De enige algemeen geldige oftewel voor iedereen geldige theorieën zijn aantoonbaar en onweerlegbaar bewezen theorieën. Aantoonbaar bewijs is fundamenteel wereldlijk.
Praktische beperkingen maken de bovenstaande bewijseis iets minder dwingend en wetenschappelijk bewijs wordt daarom gevormd door herhaaldelijke empirische verificatie en (niet: of) de afwezigheid van enige empirische falsificatie. Alle wetenschap is daarmee fundamenteel tijdelijk, want voor onbepaalde tijd geldig.
Hypothesen, speculatie, drogredenen en misleiding
Een theorie zonder bewijs is geen theorie maar een hypothese. Een hypothese zonder enige mogelijkheid tot verificatie of falsificatie is geen hypothese, maar speculatie. Louter de afwezigheid van enig tegenbewijs juist als bewijs aanvoeren, is een drogreden. Een drogreden is "een reden of redenering die niet klopt, maar wel aannemelijk lijkt". Een moedwillige drogreden is misleiding.
Wiskundig 'bewijs'
Louter wiskundige bewijzen zijn wel onweerlegbaar, maar niet aantoonbaar. Zo is één plus één onweerlegbaar twee, maar is er buiten de wiskunde, in de wereld, helemaal niets dat dit (aan)toont; in de wereld bestaan geen 'enen', laat staan 'enen' die 'tweeën' vormen. Louter wiskundig bewijs is dus geen wetenschappelijk bewijs. De wiskunde kan worden gezien als een taal. De wiskunde bevat op zichzelf louter formele bewijzen, oftewel een soort grammaticale bewijzen.
Structuur van de wetenschap
In de wetenschap
vormen de lagen van de wereld aparte kennisdomeinen. De wetenschap beweegt
daarbij twee kanten op. Enerzijds daalt ze in de diepte af en onderzoekt ze
heel basale werelden. Anderzijds stijgt ze boven het macroscopische, waarneembare,
niveau uit, en onderzoekt ze bijvoorbeeld de menselijke psyche en de menselijke cultuur.
Omdat de wereld op basale(re) niveaus eenvoudiger en vooral voorspelbaarder lijkt,
lijkt vooral de natuurwetenschap, de natuurkunde, de meest betrouwbare of
'objectieve' wetenschap.
Hierna zijn diverse
wetenschappelijke theorieën en hypothesen beschreven met betrekking tot de zin
van tijd en de zin van zijn.
Entropie
Entropie is een
begrip uit de thermodynamica. Entropie is aan de oppervlakte het schijnbaar
onomkeerbare proces van verval. Meer precies is entropie de toenemende wanorde
(menging, vervlakking, uniformering) op moleculair en atomair niveau. De
asymmetrie van tijd wordt dan verklaard door de wet van de grote getallen,
want er zijn veel meer mogelijke wanordelijke staten dan mogelijke ordelijke
staten. Nog preciezer is entropie
de toenemende verspreiding (verdunning, vervlakking) van energie en de
afnemende mogelijkheden voor de effectieve benutting van energie. Immers, de
benutting van energie vooronderstelt lokale pieken van energie, waardoor een
'stroom' van energie op gang kan komen. De thermodynamica voorspelt een
stille, koude dood van het universum. Tijd en de asymmetrie van tijd blijken emergente fenomenen van min of meer willekeurige moleculaire, atomaire
staten.
Speciale relativiteitstheorie
Het adagium van de
speciale relativiteitstheorie is "tijd
is relatief". Dit begrip begint met de ontdekking van
referentiekaders. Het begrip referentiekader verklaart bijvoorbeeld waarom een
balletje die wordt opgegooid in een rijdende auto, niet met 120 km/u tegen de
achterruit slaat, en verklaart bijvoorbeeld ook waarom wij niet van de aarde worden
weggeslingerd. Eén fenomeen trekt zich echter niets aan van referentiekaders en
beweegt in elk referentiekader even snel. Dat is het licht. De
snelheid van het licht is in elk referentiekader constant. Iets preciezer
geldt: er is een universele constante en de snelheid van het massaloze licht is
gelijk aan die constante. Hierom verloopt de tijd in referentiekaders met
verschillende bewegingssnelheden niet even snel. Feiten worden waargenomen op het
moment dat het licht dat vanuit die feiten is 'verzonden', een waarnemer
bereikt. Als twee feiten zich na elkaar afspelen in een snel bewegend
referentiekader, zal een waarnemer in een ander, trager, referentiekader, meer tijd tussen beide feiten kunnen waarnemen dan een waarnemer in het snel bewegende referentiekader. Zo wordt tijd in een snel bewegend
referentiekader, bezien vanuit ander, trager, referentiekader,
opgerekt, of vertraagd. Dit fenomeen heet tijddilatatie. Hetzelfde mechanisme ligt ten
grondslag aan het fenomeen lengtecontractie. Ook geldt: de
tegenwoordigheid of 'het nu' is vanuit referentiekaders met verschillende
bewegingssnelheden niet hetzelfde. Vanuit één, snel, referentiekader kan men
twee gebeurtenissen na elkaar waarnemen, terwijl die twee gebeurtenissen vanuit
een ander, trager, referentiekader tegelijk kunnen worden waargenomen. En vanuit een referentiekader die met de snelheid van het licht beweegt, staat alles buiten zijn of haar referentiekader stil. Het begrip van de
tijdswaarneming die afhankelijk is van een zekere constante en van de snelheid
van een referentiekader (en dus van een waarnemer), leidt tot de integratie van
ruimte en tijd in een vierdimensionale ruimtetijd. Momenten in de tijd worden
daarbij getransformeerd tot posities in ruimtetijd. Snelheid in de ruimte wordt
daarbij getransformeerd tot richting in ruimtetijd. Tijd blijkt dus wederom een
emergent fenomeen, welke nu fundeert in een zekere traagheid in een verder tijdloze
ruimtetijd.
Een ander kernbegrip
van de speciale relativiteitstheorie is het equivalentieprincipe inzake massa
en energie (Einstein: "massa en
energie zijn manifestaties van hetzelfde ding"), welke is samengevat
in de volgende vergelijking:
E2 =
(mc2)2 + (pc)2
Kortweg staat hier:
energie is een functie van massa (m) en impuls (p); oftewel traagheid (weerstand)
en massa in beweging (overwonnen weerstand). De
letter c staat voor de hiervoor beschreven universele constante. Energie als
fenomeen op zichzelf bestaat dus niet, het bestaan van 'pure energie' is speculatie (geklets).
Algemene
relativiteitstheorie
Ten opzichte van de
speciale relativiteitstheorie worden in de algemene relativiteitstheorie versnelling en zwaartekracht aan de theorie toegevoegd. Dit begint met de ontdekking dat de
schijnkracht die wordt opgewekt door versnelling, zoals wanneer je in je stoel
wordt gedrukt bij een snelle acceleratie, niet kan worden onderscheiden van de
homogene zwaartekracht. De ontdekking van dit equivalentieprincipe leidt tot de
transformatie van de zwaartekracht als een soort aantrekkingskracht naar zwaartekracht
als een soort vallen en stijgen, klimmen, in een gekromde, vervormde, ruimtetijd.
De kromming van ruimtetijd is afhankelijk van de concentratie van energie (massa, druk,
intensiteit, kracht, snelheid, etc.) in een punt of afgebakend deel van
ruimtetijd. De fundamentele implicatie van dit begrip is de transformatie van
ruimtetijd tot een ding dat kan worden vervormd en dus tot een ding op zichzelf,
als een soort alles doordringende maar onzichtbare stof.
De algemene relativiteitstheorie
adresseert zwaartekracht en het 'gedrag' van ruimtetijd, maar biedt geen
verklaring voor de waarneming dat het universum 'uitdijt'. Preciezer gesteld betekent
de uitdijing van het universum dat de ruimte wordt opgerekt, als een ballon die opgeblazen wordt, en dat dus onze afstandsmaat zelf wordt opgerekt. De
uitdijing van het universum is echter pas waarneembaar op kosmologische schaal.
Op kleinere schaal overwint de zwaartekracht de uitdijende 'kracht'. De 'kracht'
achter de uitdijing van het universum is nog niet ontdekt, laat staan begrepen.
Deze nog in nevelen gehulde kracht wordt donkere energie genoemd. Het onopgehelderde
uitdijen van de ruimte impliceert dat zwaartekracht en ruimtetijd nog niet goed
begrepen zijn.
Kwantummechanica
De
kwantummechanica beschrijft de (sub)atomaire wereld. Die wereld bestaat uit elementaire
materiedeeltjes enerzijds en dragers van de elementaire krachten anderzijds. Processen in de kwantumwereld zijn in
beginsel omkeerbaar, de kwantumwereld is dus tijdssymmetrisch. Alleen de
processen kwantumverstrengeling en kwantumdecoherentie, oftewel het ontstaan en
de groei van kwantumnetwerken, lijken tijdsasymmetrisch. Het ontstaan van
kwantumnetwerken houdt in dat de eigenschappen van verschillende
kwantumdeeltjes correleren, als ware ze verbonden via een onzichtbare band. De kwantumdeeltjes
zelf bezitten eigenschappen van zowel deeltjes (deeltjes zijn punten) als
golven (met dus een zekere uitgebreidheid, in tegenstelling tot punten). Mede door
deze dualiteit van de deeltjes gaat de nauwkeurige bepaling van één eigenschap
van een elementair deeltje ten koste van de nauwkeurigheid van de bepaling van
een andere eigenschap van dat deeltje. Specifiek geldt bijvoorbeeld: de
nauwkeurige bepaling van de positie van een deeltje (een punt) gaat ten koste
van de nauwkeurigheid waarmee de snelheid van dat deeltje kan worden bepaald
(snelheid wordt afgeleid van een golflengte of meerdere golflengtes). De kwantummechanica
bevat dus een fundamentele dualiteit en een fundamentele onzekerheid. De
dominante interpretatie van de kwantummechanica is ook probabilistisch en beschrijft mogelijke kwantumtoestanden, of kansen die corresponderen met bepaalde kwantumtoestanden.
Kwantumveldentheorie
De dualiteit
van de deeltjes (golf of deeltje?) in de kwantummechanica wordt schijnbaar opgelost
in de kwantumveldentheorie. Kwantumvelden doordringen de hele ruimte; denk
bijvoorbeeld aan een elektromagnetisch veld. Alle deeltjes, zowel
materiedeeltjes als krachtdeeltjes en zowel deeltjes (punten) als golven, zijn in
de kwantumveldentheorie excitaties van kwantumvelden. Er zijn materievelden en
krachtvelden en binnen die families bestaan weer verschillende kwantumvelden. Daar
waar schijnbaar geen materie of kracht bestaat, zijn wel kwantumvelden, maar
zijn die velden in rust. De kwantumvelden zijn echter nooit zuiver in rust, en zelfs
in een vacuüm heerst een zekere kwantumactiviteit, kracht of energie, zoals de
moleculen en atomen in schijnbaar onbeweeglijke dingen ook constant bewegen. Deze
'vacuümenergie' heeft mogelijk een 'residueel effect', oftewel er zou sprake zijn van
een netto bijdrage aan de 'vacuümenergie'. Deze 'vacuümenergie' vormt één hypothese
voor de hierboven beschreven donkere energie en uitdijende ruimte.
Kwantuminformatietheorie
In de
kwantuminformatietheorie wordt de kwantumwereld beschreven door kwantumbits en wiskundige
kwantumoperaties, oftewel kwantuminformatie. Alle kwantuminformatie van een 3D
wereld correspondeert daarbij met het omhullende 2D oppervlak van die
wereld. Dit is het holografisch principe. De kwantuminformatie die
wordt gekoppeld aan donkere energie correspondeert echter met het 3D volume
van een wereld. De uitdijing van de ruimte impliceert een toename van het volume en dus een toename van de kwantuminformatie die correspondeert met het
volume. Die informatietoename wordt herleidt tot de hiervoor
beschreven processen kwantumverstrengeling en kwantumdecoherentie, oftewel het
ontstaan en de groei van kwantumnetwerken. De ruimte geleidt als het ware de informatie tussen de gecorreleerde kwantumdeeltjes. Donkere energie, zwaartekracht en de ruimte zelf worden nu gedefinieerd als emergente fenomenen welke funderen in
(ontstaan uit) de werking van de kwantumwereld.
Reflectie
De
wetenschap is fundamenteel reductionistisch. Daardoor wordt de wereld gespeend van elke kwaliteit en zelfs van ruimte en tijd. Fundamenteel aan de wetenschap blijkt ook het
categoriseren en specificeren. Het categoriseren en specificeren van de dingen
in de wereld is in beginsel niet meer dan een inhoudsloos etiketteren van de
dingen in de wereld. Het is een verwarrende activiteit bovendien, zo blijken kwantumdeeltjes
geen deeltjes, blijkt zwaartekracht geen kracht en blijkt energie geen 'ding' op zichzelf. Fundamenteel aan de
wetenschap blijkt verder haar 'wetgevende' activiteit, in tegenstelling tot
louter een ontdekkende activiteit. Dit blijkt uit de gewezen natuurwetten en het
beperkte toepassingsbereik van bestaande natuurwetten. Ook blijkt het begrip
'theorie' aan inflatie onderhevig, gezien de (speculatieve) hypothesen die reeds
de naam 'theorie' dragen.
Kortweg geldt: de problemen van de wetenschap zijn hetzelfde als de problemen van de taal. Wetenschap is daarmee balanceren op het randje van experimenteren, ontdekken en theoretiseren (uitleggen) enerzijds en het speculeren, het louter schematiseren of vertellen van verhaaltjes, anderzijds.
Kortweg geldt: de problemen van de wetenschap zijn hetzelfde als de problemen van de taal. Wetenschap is daarmee balanceren op het randje van experimenteren, ontdekken en theoretiseren (uitleggen) enerzijds en het speculeren, het louter schematiseren of vertellen van verhaaltjes, anderzijds.
II De
religieuze zin van zijn
De twee gezichten van
de religie
Waar de
wetenschap uitgaat van de voorhanden wereld, verwijst de religie juist naar een
wereld die de voorhanden wereld overstijgt. Religie heeft daarbij twee gezichten:
een onschuldig gezicht en een schuldig gezicht.
Het onschuldige gezicht
van de religie
De
onschuldige religie toont zich als de religieuze ervaring en als de subjectieve
levensbeschouwing, bijvoorbeeld "om
tegenslagen te verwerken en om voorspoed te bejubelen". God is dan bijvoorbeeld hetgeen waarbij steun of redding wordt gezocht, of waarop mensen hun
dankbaarheid richten. God is ook een symbool voor perfectie,
of het ideale object waaraan mensen zich optrekken. Zo, maar ook anders, mitigeert de onschuldige religie de
angst voor het fundamenteel nietige, uitzichtloze, profane leven. Het is in dit
aanzicht van de religie dat meerdere filosofen religieus waren of religieus wensten
te zijn. Sterker nog, de mens is fundamenteel een (goed)gelovig wezen, en wie elk
geloof ontkent, ontkent menselijk te zijn. Religie heeft voorts ook een
collectieve of gemeenschappelijke, verbindende zin; religie bevordert
solidariteit en samenwerking.
Het schuldige gezicht
van de religie
De schuldige religie
is de religie als leer en de religie als machtsfactor. Het schijnbaar
voornaamste probleem van de religie als leer is dat haar fundamentele postulaten bewezen noch weerlegd kunnen worden, zoals het bestaan van
(een) God. Sommigen voeren dan de afwezigheid van enige (mogelijke) weerlegging
juist aan als bewijs voor die postulaten. Maar dit is een
drogreden (zie hiervoor).
De enige geldige conclusie luidt: de postulaten zijn op niets gebaseerd.
De fundamentele postulaten van de religie zijn een product van het menselijke brein. Dit impliceert dat er mensen zijn die namens (een) God praten. Dat feit kwalificeert in het ergste geval als huichelarij, en in het beste geval als dwaasheid. Als de spreekbuizen van God en hun aanhangers zich organiseren en macht verkrijgen, dan hebben we dus te maken met een huichelachtig of dwaas politiek instituut. Als dat instituut op dezelfde huichelachtige of dwaze gronden wetten en regels baseert, en die wetten aan mensen opdringt, mensen onderdrukt en zelfs mensen verwondt en doodt, dan hebben we te maken met een huichelachtig of dwaas en misdadig politiek instituut.
De religieuze macht(en) en haar volgelingen voeren ter verdediging een hele serie drogredenen aan. Hieronder zijn er een aantal besproken. Volledigheid lijkt daarbij niet haalbaar, maar in dat kader geldt ook: “als men de dogmaticus met tien bewijzen ziet optreden, kan men er zeker van zijn dat hij er niet één heeft.” (naar: Kant)
Enkele successen, oftewel Bijbelse verhalen die bewaarheid (bewezen) worden, worden verheven tot bewijs voor de inhoud van de hele Bijbel (zie Hobrink, 'Moderne wetenschap in de Bijbel', 2005). Maar één zwaluw maakt nog geen zomer en men blijft daarbij vasthouden aan Bijbelse verhalen die aantoonbaar onjuist zijn. Er zijn zelfs nu nog debatten gaande over de vorm van de aarde en over het scheppingsverhaal (zie ook Hobrink, 2005). Daarbij worden ook natuurkundige theorieën aangehaald als (tegen)bewijs, zij het halfslachtig en onjuist. Zo wordt entropie aangehaald als tegenbewijs voor het ontstaan en bestaan van complexe organismen volgens de evolutietheorie (zie ook Hobrink, 2005). Maar entropie impliceert lokale pieken van energie en lokale energieoverdrachten en biedt daarom juist de mogelijkheid voor het ontstaan en het (tijdelijke) bestaan van lokale complexiteit. Men negeert verder oneindige regressie. Wie God postuleert als 'eerste oorzaak' of als 'eerste beweger' verklaart niets en moet op zoek naar een diepgaander uitleg. Oneindige regressie wordt schijnbaar opgelost door God te postuleren als een 'eigen oorzaak' of als een 'oorzaak in een oorzaak'. Maar dit leidt tot een oneindig terugreflecteren, net zoals men zegt 'ik ben ik'. Dergelijke uitspraken zijn zinloos, nietszeggend, de 'bewijsvoering' is louter een woordenspel oftewel de fabricatie van inhoudsloze tautologieën. Soms wordt dan bij wijze van oplossing het oorspronkelijke autonome wezen van God ontkend of verdund. God bestaat dan opnieuw in zinloze, nietszeggende tautologieën, zoals 'God is natuur' of 'God is liefde'. Het woord 'God' is dan een geheel overbodige en ijdele toevoeging aan namen voor profane fenomenen. Bovendien toont men hiermee aan dat men toch niet (meer) zo zeker is van het bestaan van God als autonoom 'wezen' en men fabriceert nieuwe uitvluchten. Verder zijn er gevallen waarbij men weet dat er geen bewijs voor het bestaan van God bestaat, maar vervolgens gewoonweg aan dit feit voorbijgaat. Dan worden zuiver gefabriceerde 'aanwijzingen', zoals een veronderstelde fundamentele orde der natuur, als bewijs voor het bestaan van God gepostuleerd, zelfs door mensen die zich hoogleraar mogen noemen. Hiervoor is dit argument reeds doorgeprikt: de mens 'ordent' de natuur. Anderen hanteren gewoon een struisvogeltactiek: "Zelfs al kunnen wij God niet waarnemen en zijn bestaan niet bewijzen, toch kunnen wij uit de Bijbelse wetten en natuurkundige aanwijzingen overduidelijk aantonen dat God de Schepper is van hemel en aarde, en dat Hij het heelal onderhoudt door zijn invloed en zijn kracht." (Hobrink, 2005) Hoe je uit enkele aanwijzingen iets overduidelijk kunt aantonen, zou voor eenieder een raadsel moeten zijn. Tot slot geldt nog dat de diepste menselijke gedachte, welke tot stand komt nadat het menselijk brein tot het uiterste is gedreven, op zichzelf helemaal niets bewijst. Dit is de onterechte verheffing van een idee of ideaal tot bewijs. Zo kan zelfs de "slimste mens op aarde" zich vergissen.
De fundamentele postulaten van de religie zijn een product van het menselijke brein. Dit impliceert dat er mensen zijn die namens (een) God praten. Dat feit kwalificeert in het ergste geval als huichelarij, en in het beste geval als dwaasheid. Als de spreekbuizen van God en hun aanhangers zich organiseren en macht verkrijgen, dan hebben we dus te maken met een huichelachtig of dwaas politiek instituut. Als dat instituut op dezelfde huichelachtige of dwaze gronden wetten en regels baseert, en die wetten aan mensen opdringt, mensen onderdrukt en zelfs mensen verwondt en doodt, dan hebben we te maken met een huichelachtig of dwaas en misdadig politiek instituut.
De religieuze macht(en) en haar volgelingen voeren ter verdediging een hele serie drogredenen aan. Hieronder zijn er een aantal besproken. Volledigheid lijkt daarbij niet haalbaar, maar in dat kader geldt ook: “als men de dogmaticus met tien bewijzen ziet optreden, kan men er zeker van zijn dat hij er niet één heeft.” (naar: Kant)
Enkele successen, oftewel Bijbelse verhalen die bewaarheid (bewezen) worden, worden verheven tot bewijs voor de inhoud van de hele Bijbel (zie Hobrink, 'Moderne wetenschap in de Bijbel', 2005). Maar één zwaluw maakt nog geen zomer en men blijft daarbij vasthouden aan Bijbelse verhalen die aantoonbaar onjuist zijn. Er zijn zelfs nu nog debatten gaande over de vorm van de aarde en over het scheppingsverhaal (zie ook Hobrink, 2005). Daarbij worden ook natuurkundige theorieën aangehaald als (tegen)bewijs, zij het halfslachtig en onjuist. Zo wordt entropie aangehaald als tegenbewijs voor het ontstaan en bestaan van complexe organismen volgens de evolutietheorie (zie ook Hobrink, 2005). Maar entropie impliceert lokale pieken van energie en lokale energieoverdrachten en biedt daarom juist de mogelijkheid voor het ontstaan en het (tijdelijke) bestaan van lokale complexiteit. Men negeert verder oneindige regressie. Wie God postuleert als 'eerste oorzaak' of als 'eerste beweger' verklaart niets en moet op zoek naar een diepgaander uitleg. Oneindige regressie wordt schijnbaar opgelost door God te postuleren als een 'eigen oorzaak' of als een 'oorzaak in een oorzaak'. Maar dit leidt tot een oneindig terugreflecteren, net zoals men zegt 'ik ben ik'. Dergelijke uitspraken zijn zinloos, nietszeggend, de 'bewijsvoering' is louter een woordenspel oftewel de fabricatie van inhoudsloze tautologieën. Soms wordt dan bij wijze van oplossing het oorspronkelijke autonome wezen van God ontkend of verdund. God bestaat dan opnieuw in zinloze, nietszeggende tautologieën, zoals 'God is natuur' of 'God is liefde'. Het woord 'God' is dan een geheel overbodige en ijdele toevoeging aan namen voor profane fenomenen. Bovendien toont men hiermee aan dat men toch niet (meer) zo zeker is van het bestaan van God als autonoom 'wezen' en men fabriceert nieuwe uitvluchten. Verder zijn er gevallen waarbij men weet dat er geen bewijs voor het bestaan van God bestaat, maar vervolgens gewoonweg aan dit feit voorbijgaat. Dan worden zuiver gefabriceerde 'aanwijzingen', zoals een veronderstelde fundamentele orde der natuur, als bewijs voor het bestaan van God gepostuleerd, zelfs door mensen die zich hoogleraar mogen noemen. Hiervoor is dit argument reeds doorgeprikt: de mens 'ordent' de natuur. Anderen hanteren gewoon een struisvogeltactiek: "Zelfs al kunnen wij God niet waarnemen en zijn bestaan niet bewijzen, toch kunnen wij uit de Bijbelse wetten en natuurkundige aanwijzingen overduidelijk aantonen dat God de Schepper is van hemel en aarde, en dat Hij het heelal onderhoudt door zijn invloed en zijn kracht." (Hobrink, 2005) Hoe je uit enkele aanwijzingen iets overduidelijk kunt aantonen, zou voor eenieder een raadsel moeten zijn. Tot slot geldt nog dat de diepste menselijke gedachte, welke tot stand komt nadat het menselijk brein tot het uiterste is gedreven, op zichzelf helemaal niets bewijst. Dit is de onterechte verheffing van een idee of ideaal tot bewijs. Zo kan zelfs de "slimste mens op aarde" zich vergissen.
Reflectie
Religie
is balanceren op het randje van religieuze ervaring, zekerheid, overtuiging en
verbinding enerzijds, en huichelarij of dwaasheid, machtsmisbruik en misdadige onderdrukking
anderzijds.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten